Cartografie
De Morrell & Beyer Eilanden is een bijzonder stel eilanden, dat in 1825 ontdekt werd door de toen dertigjarige New Yorkse kapitein Benjamin Morrell. Dit was dan ook een bijzondere man. Op zijn zeventiende was hij van huis weggelopen en naar zee gegaan. Dat resulteerde tien jaar later in het commando over een schoener, waarmee hij de Stille Oceaan over voer. Daarna zou hij in dienst van diverse scheepseigenaren varen. Die waren niet zo tevreden over Morrells zakelijke instincten en dat merkte Morrell ook.
Om zijn werkgever te paaien noemde hij een van de twee door hem ontdekte eilanden naar James Byer, de scheepseigenaar voor wie hij op dat moment voer. Byer Eiland lag ten noordwesten van Hawaï. Bescheiden als hij was noemde Morrell het tweede eiland naar zichzelf. In juli 1825 was de wereld zo twee eilanden rijker geworden: de Morrell & Byer Eilanden.
Eerder in zijn leven had Morrell al eilanden als ontdekt opgegeven die al door anderen ontdekt waren, maar nu was hij ontegenzeggelijk de eerste. Niemand anders meldde zich namelijk met de ontdekking van de eilanden. Dat had ook niet gekund, want Morrell had ze verzonnen. Dat kon de scheepvaart er echter lange tijd niet van weerhouden om met een grote boog om deze eilanden heen te varen. Veiligheid voor alles. De eilanden waren namelijk ingetekend op zeekaarten.
Helaas voor Morrell gooide kapitein Sir Francis Frederick Evans in 1875 roet in het eten. Deze hydrograaf van de Britse marine gaf namelijk het bevel om de Stille Oceaan te ontdoen van meer dan honderd eilanden. Niet met kanongebulder, maar heel stilletjes. Het ging daarbij om familieleden van de Morrell & Byer Eilanden. De marine verwijderde 123 niet bestaande eilanden van de kaart. Een grappige bijkomstigheid was dat daarbij ook drie wél bestaande eilanden zaten. Die moesten later dus opnieuw cartografisch tot leven gewekt worden.
Het bestaan van Morrell & Byer Eilanden was onwaar maar hardnekkig. Tot ver in de twintigste eeuw werden er nog globes geproduceerd met deze eilanden erop.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
De datumlijn op onze globes en wereldkaarten, hoe komen we daaraan?
Wie aan de andere kant van de aardbol de 180ste lengtegraad overschrijdt, doet aan tijdreizen. Tenminste, sinds 1645, want toen produceerde de Nederlandse cartograaf Michiel Florent van Langren de eerste globe waarop de datumlijn was weergegeven. De eerste die helder had beschreven waarom dat nodig was, was de Syrische geograaf Abu’l-Fida: ‘Laten we aannemen dat het mogelijk is om een reis rond de wereld te maken,’ schreef hij rond 1300 met gevoel voor mogelijkheden. ‘De reiziger die westwaarts gaat, reist met de zon mee. Voor hem duurt elke dag [bij een reisduur van 7 dagen] een zevende langer dan normaal. Dit komt na zeven dagen neer op een hele dag.’ De thuisblijver ziet zeven keer de zon ondergaan, de reiziger zes keer. Voor de oostgaande reiziger ‘komt de zonsondergang elke dag een zevende van de dag eerder; zijn dagen zijn korter.’ Conclusie: ‘Als de dag van vertrek een vrijdag was, en de reizigers vanuit het perspectief van de thuisblijver de volgende vrijdag elkaar weer treffen, is het volgens het logboek van de westgaande reiziger pas donderdag, terwijl de oostelijke reiziger meent dat het zaterdag is.’
Dat dit meer zou blijken te zijn dan een verwarrend gedachte-experiment, maakte de eerste wereldomzeiling duidelijk. De expeditie van Ferdinand Magellaan was in 1519 vertrokken om vanuit Sevilla westwaarts een doorgang naar Azië te vinden. Van de vijf schepen die vertrokken, kwam er in 1522 één in de thuishaven aan, op zaterdag 6 september 1522. Tenminste, aan boord was het zaterdag. Maar aan wal liepen mensen in hun zondagse kleren, want daar was het een dag later.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
Toen ik mijn militaire dienstplicht vervulde, moesten we in onze eerste week een oriëntatieloop doen. Kompas en kaart stonden ons ter beschikking. De kaart stond zo vol met voor ons nog onbekend tekenwerk, dat we al snel verkeerd liepen. De zwarte kronkelende lijn die we dachten te kruisen, bleek geen pad maar een hoogtelijn.
Waren die lijnen isobaren? Nee: een hoogtelijn is een zogenoemde isopleet of isolijn, oftewel een lijn die punten met een gelijke waarde met elkaar verbindt (isos is Grieks voor ‘gelijk’, en plèthos voor ‘grootte’ of ‘omvang’). Er zijn verschillende soorten, zoals een dieptelijn: een handige variant om beschikbaar te hebben voor het navigeren, vooral in kustwateren. Van de Nederlandse landmeter Pieter Bruinsz weten we dat hij in 1584 al dieptelijnen intekende op een kaart van het Spaarne. De bekendere ingenieur Nicolaas Cruquius maakte later op die wijze de dieptes van de rivier de Merwede zichtbaar. In 1702 publiceerde Edmund Halley een kaart met een geheel nieuw soort lijnenspel, namelijk die van de magnetische variatie. Dat was niet alleen nuttig, het leverde naar mijn bescheiden mening ook een kaart op die prachtig is om naar te kijken. Maar dat terzijde. De Franse aardrijkskundige Marcellin Du Carla tekende in 1771 hoogtelijnen in op een Franse regionale kaart. (Had ik dat maar geweten, tijdens mijn dienstplicht.)
Het gebruik van isolijnen is door de geschiedenis heen op verschillende momenten door meerdere mensen heruitgevonden. Zo bestaan er ook isothermen (temperatuur), isohyeten (neerslag) en isotachen (windsnelheid), om er een paar te noemen. Hoogte- en dieptelijnen zijn vanaf het begin van de negentiende eeuw gemeengoed geworden bij topografische diensten in Europa.
Als je weerberichten bekijkt op televisie of internet, dan ben je bekend met isobaren. Dat zijn de isolijnen die punten met elkaar verbinden waar op een gegeven moment een gelijke luchtdruk is. Luchtdruk wordt vaak uitgedrukt in hoeveelheid bar, vandaar de naam van de lijn.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
In de middeleeuwen verdween de wereldkaart van Ptolemaeus naar de achtergrond. Zijn plaats werd ingenomen door de mappae mundi, wereldkaarten met Jeruzalem als middelpunt. Die kaarten waren dan ook bedoeld voor religieuze plaatsbepaling. Een latere cartografische revolutie vond plaats met de uitvinding van de Mercatorprojectie.
Gerard de Cremer, zo’n 500 jaar geleden geboren in Leuven, week in 1569 van de religieuze mappae mundi af door een geografisch zo objectief mogelijke wereldkaart te maken. De Kerk nam dat hem niet in dank af en zette hem zeven maanden gevangen. Dat hij niet ter dood veroordeeld werd, had hij te danken aan een bevriende rector van de universiteit, die het voor hem op nam.
Naast het objectief weergeven van de wereld deed De Cremer – beter bekend onder de naam Mercator – nog iets bijzonders. Vroegere zeekaarten gaven de wereld weer met lengtegraden die bij de polen samenkomen, als op een globe. Dat belette een zeeman om een kompaskoers uit te zetten en lang aan te houden. Want het kruisen van die gebogen lengtegraden onder steeds dezelfde hoek, dat resulteert in een eindeloze spiraalkoers. Mercator liet als eerste de lengtegraden parallel aan elkaar lopen. Daartoe rekte hij ‘kromme’ partjes uit de aardbol op tot ze vierkant waren. Hoe dichter bij de polen, des te groter de vervormingen werden. Dat leidde ertoe dat een wereldkaart, volgens de mercatorprojectie, de oppervlaktes van verder van de evenaar gelegen delen flink vergroot. De paradox is dat Mercator met zijn streven naar objectiviteit een hedendaags vertekend wereldbeeld als erfenis heeft achtergelaten. Daarentegen komen zeevarenden vaker waar ze wezen willen. En dat is toch ook wat waard.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
Wereldkaarten staat vol met foute namen. Een voorbeeld daarvan dat vrijwel dagelijks voorbijkomt, is Amerika. In 1507 dacht de Duitse cartograaf Martin Waldseemüller immers dat de Italiaanse ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci Amerika had ontdekt, en plaatste die naam op zijn nieuwste wereldkaarten. ‘Amerigo’ werd ‘America’, en die naam is er nooit meer afgegaan, ondanks Columbus. Laatstgenoemde creëerde zoals bekend zijn eigen historische foute naam, door de overtuiging dat hij in India was geland te projecteren op de oorspronkelijke bewoners, de ‘Indianen’.
Dat Amerika grenst aan een veronderstelde stille oceaan, komt overigens door Ferdinand Magellaan. De Portugees ging in 1519 op zoek naar een westelijke doorgang door Zuid-Amerika. Die vond hij, waarna hij een enorm en kalm wateroppervlak opvoer. Hij noemde dat water daarom de Stille Oceaan. Later wist hij wel beter.
Naar een noordoostelijke oceaan werd ook gezocht, onder anderen door Willem Barentsz in 1596. Zijn expeditieleden moesten overwinteren op Nova Zembla, oftewel op ‘Nieuw Land’. Dat was het natuurlijk helemaal niet; dat eiland lag er al een tijdje. De naamgeving toont misschien wel de beperking van de menselijke geest aan: als het er eerst nog niet was, bestond het niet (voor mij). Een ander koud eiland had enkele eeuwen eerder al de naam Groenland gekregen. Niet omdat het er overwegend groen was, maar omdat de Noor Erik de Rode een millennium geleden wilde dat men dácht dat het groen was. Hij had het naamloze eiland gevonden en vermoedde dat een positief geladen naam aantrekkingskracht zou hebben op andere kolonisten. Gezellig.
Het gebruik van foute namen is niet voorbehouden aan historische figuren. Zo hebben wij het soms over onszelf als bewoners van het westelijk halfrond. Maar we wonen toch echt ten oosten van de nulmeridiaan van Greenwich. Dat is op het oostelijk halfrond dus.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
Een portolaan was, in tegenstelling tot wat veel gedacht wordt, oorspronkelijk geen kaart maar een verzameling geschreven aanwijzingen voor de kustnavigatie. De naam stamt af van het Latijnse portus, voor haven.
Lo campasso da navigare is zo’n verzameling vaaraanwijzingen. Die stamt uit de dertiende eeuw en is het oudst bewaard gebleven voorbeeld van een portolaan. Dat deze portolaan Italiaans klinkt, is geen toeval: zo ongeveer de drukst bevaren zee in die tijd was de Middellandse Zee, en in stadstaten als Genua en Venetië werden dan ook de eerste portolanen geschreven. In de portolanen werd de kennis opgenomen van zeelui over havens, hoe deze te benaderen, onderlinge afstanden en andere vaaraanwijzingen. Veel portolanen beschreven vaargebieden van die Middellandse Zee.
Later werd de vaarinformatie van deze pilots overgezet op kaarten. Deze werden met de hand getekend op perkament. Er waren belangrijke verschillen met de kaarten zoals die sinds Mercator door zeelui werden gebruikt. Zo bevatten portolanen geen lengte- en breedtegraden maar een spinnenweb van kompaslijnen. Namen van weergegeven locaties waren zodanig opgeschreven dat een deel leesbaar was en een deel ondersteboven stond. Dat was gedaan om het mogelijk te maken om de kaarten in de vaarrichting te leggen; een portolaan had geen onder- of bovenkant.
Naast de verschillen is er een belangrijke overeenkomst tussen portolanen en kaarten die sinds de zestiende eeuw gemaakt zijn volgens de mercatorprojectie. Althans, dat heeft onderzoeker Roel Nicolai beschreven in zijn proefschrift over de oorsprong van portolanen. Nadat hij portolaankaarten had geanalyseerd met behulp van moderne gegevens over de oppervlakten van zee en aarde, kwam hij tot de conclusie dat de kaarten te nauwkeurig waren om alleen maar te zijn gebaseerd op beschrijvingen. Volgens Nicolai ligt er wiskunde aan ten grondslag, en wel op een zodanige wijze, dat de gelijkenis met de (wiskundige) mercatorprojectie groot is.
Dat is opmerkelijk omdat er enkele eeuwen zitten tussen het ontstaan van deze twee kaartsoorten, en de mercatorprojectie bovendien revolutionair was. Nicolai stelde in NRC: ‘De [portolaan]kaarten zijn te complex en te geavanceerd om in middeleeuws Europa gemaakt te zijn. De kennis om zulke nauwkeurige kaarten op basis van metingen te vervaardigen kan nog niet aanwezig zijn geweest in de Middeleeuwen.’ Waar de portolaankaarten dan wel precies vandaan komen? De vaarwijzer die daar definitief antwoord op geeft, moet nog geschreven worden.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
De Griek Ptolemaeus was de maker van de eerste wereldkaart, die als grondslag voor latere nautische kaarten gezien kan worden. Als aartsvader van de cartografie maakte hij in de tweede eeuw van onze jaartelling zijn meesterwerk, in Alexandrië. Reizigers brachten kennis mee over de wereld. Ptolemaeus smeedde al deze overleveringen om tot zijn grote werk, de Geographia. Dat zou lang het standaardwerk vormen voor cartografen. Ptolemaeus gebruikte als eerste lengte- en breedtegraden. Er is nog iets opmerkelijks aan zijn kaarten: het noorden staat bovenaan. Wij vinden dat nu normaal. Maar deze keuze was volledig willekeurig, want wat is de bovenkant van ons heelal? Sinds Ptolemaeus heeft het noorden zijn vaste plek.
Uiteraard is Ptolemaeus’ wereldkaart naar moderne maatstaven niet erg nauwkeurig – Columbus botste er mee tegen het verkeerde eiland. Maar toch was het een enorme prestatie van Ptolemaeus: zittend op een bol maakte hij een behoorlijke schatting van hoe het land en de zeeën erbij lagen. Zo was het bijvoorbeeld bijzonder knap dat Ptolemaeus de Canarische Eilanden niet alleen op zijn kaart had weten te krijgen, maar ook dat ze slechts 7 lengtegraden afweken van hun werkelijke ligging. Dat was maar 2 procent, op een globale schaal. (Maar goed, een zeevaarder wil wel graag 100 procent levend ergens aankomen.)
Ptolemaeus schetste de wereld uit een mozaïek van verhalen, beschrijvingen, overleveringen, verslagen en herinneringen van anderen. Dat wetende kan zijn prestatie nauwelijks overschat worden, hoewel er natuurlijk nog wel enkele delen op zijn kaart ontbraken, zoals Amerika.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
Waar komt de vaarwijzer vandaan? Stel, iemand spreekt je aan op straat en vraagt je de weg naar het dichtstbijzijnde station. Jij weet hoe je er moet komen. Hoe breng je die informatie over op de onwetende reiziger? Waarschijnlijk ga je met je gezicht in de richting van het station staan, wijs je grofweg die kant op, en vertel je via welke straten hij zich een weg naar het station kan banen. Je vertelt er ook bij hoe lang die reis ongeveer zal duren.
Zo ongeveer moeten de eerste vaarwijzers zijn ontstaan. De papieren die op de kaartentafels werden uitgerold waren vóór de tijd van de grote wereldomvattende ontdekkingsreizen hooguit ten dele voorzien van kaarten. Het waren meer op schrift gestelde aanwijzingen die beschreven hoe je varend van A naar B kon komen. Ter vergelijking: de beroemde ‘wereldkaart’ van Ptolemaeus uit de tweede eeuw is waarschijnlijk pas eeuwen later gevisualiseerd, maar bestond oorspronkelijk uit een geschreven omschrijving.
Rond de Middellandse Zee van de dertiende eeuw werden de eerste portolanen geproduceerd. Deze vaaraanwijzingen, later vaak verrijkt met kaarten, waren geschreven en getekend op ongelooide schapenhuid. Ze gaven aanwijzingen hoe naar een gewenste haven (porto) te komen. De portolanen bevatten geen lengte- en breedtegraden maar zeilaanwijzingen verrijkt met informatie over havens, getijden, kompaskoersen en vaartijden. Je kunt je voorstellen dat je daarmee in een relatief compact gebied als de Middellandse Zee een eind komt – later werden voor het bevaren van oceanen plaatsbepaling en astronavigatie) belangrijker. Het noorden lag op de kaarten uit de portolanen niet per se bovenaan: als bij een moderne gps kon je de kaart in de vaarrichting leggen. De weergegeven plaatsnamen bleven leesbaar, want die waren op twee manieren weergegeven – éénmaal ‘gewoon’ en éénmaal ‘op zijn kop’.
Dit is een tekstfragment uit het boek 100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf.
We zijn er zo aan gewend om de wereldbol op te delen in 360 graden dat we ons nauwelijks afvragen hoe dat komt. Hier doen we dat wel. Want waarom hanteren we voor vrijwel alles een tientallig stelsel, behalve met onze lengtegraden?
Eigenlijk is het antwoord: dat tientallig stelsel is ook maar verzonnen. Er zijn allerlei andere getalstelsels mogelijk, en die zijn ook allemaal gebruikt in de loop van de geschiedenis. Het meest voor de hand liggend is misschien een vijftallig stelsel, simpelweg door de vingers van één hand als uitgangspunt te nemen bij het tellen. En ja, ons tientallig stelsel is daar een duidelijke volgende stap in. Maar wist je dat je op de vingers van één hand ook prima tot twaalf kunt tellen? Tik met je duim maar eens alle vingerkootjes van dezelfde hand aan. Inderdaad: twaalf. En nu komt het volgende: voor elke keer dat je dat met bijvoorbeeld je linkerhand doet en tot twaalf komt, steek je op je rechterhand telkens één vinger op. Het totaal: vijf keer twaalf, oftewel zestig.
Wat aan het gebruik van het zestigtallig stelsel waarschijnlijk nog heeft bijgedragen, is dat zestig de kleinst gemene veelvoud is van de grondtallen vijf, tien en twaalf. Diverse stelsels en stammen konden zodoende met het zestigtallig stelsel prima met elkaar samenwerken. Zo is het gekomen dat zo’n zesduizend jaar geleden de Soemeriërs in het land van de Eufraat en de Tigris het zestigtallig stelsel hanteerden. En toen de aardbol zijn lengtegraden moest krijgen werden dat er zes keer zestig. Voila: 360 graden. Wie dat vreemd vindt moet zich realiseren dat wij het zestigtallig stelsel nog steeds tientallen keren per dag gebruiken. Inderdaad, elke keer dat je op een klok kijkt.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.
Toen Charles Booth, de nieuwe voorzitter van de Royal Statistical Society, zich in de tweede helft van de 19de eeuw in Londen vestigde, schrok hij van de grote verschillen in sociale omstandigheden van de Londenaren. Booth startte zijn eigen sociologisch onderzoek. Hij was waarschijnlijk iemand die niet snel tevreden was, want het duurde achttien jaar voordat hij zijn bevindingen publiceerde in het zeventiendelige Life and Labour of the People in London. Daarin was een kaart opgenomen met de alleszeggende titel Descriptive Map of London Poverty 1889. Booth had rijkelijk kleuren gebruikt, om zijn indeling van de welstandsniveaus in zeven categorieën inzichtelijk te maken. Hij had de eerste demografische kaart gemaakt.
Ik vind drie zaken interessant aan Booth’s innovatie. In de eerste plaats het gegeven van de innovatie zelf, de nieuwe toepassing, als start van de demografie. Demografisch onderzoek wordt tot op de dag van vandaag intensief gebruikt door marketeers, verzekeringsmaatschappijen, kredietverstrekkers en andere beroepsgroepen die een inschatting willen maken van kansen en bedreigingen. In de tweede plaats was de invloed van Booth’s werk opmerkelijk. Dat resulteerde namelijk in de invoering van een staatspensioen in 1908, omdat Booth met zijn werk had aangetoond dat armoede, werkeloosheid, leeftijd en criminaliteit nauw met elkaar verbonden waren.
Het derde aspect dat me opvalt is de beschrijving van de zeven categorieën op de legenda. Enerzijds had die beschrijving ten grondslag gelegen aan de opgedane inzichten, anderzijds zat er een flink stigmatiserend element in. Ik geef ze je voluit, in aflopende volgorde, zodat je zelf kunt zien wat ik bedoel:
- Upper-middle and Upper classes. Wealthy.
- Middle class. Well-to-do.
- Fairly comfortable. Good ordinary earnings.
- Mixed. Some comfortable, others poor.
- Poor. 18S. to 21S. a week for a moderate family.
- Very poor, casual. Chronic want.
- Lowest class. Vicious, semi-criminal.
Booth leek met zijn ‘semi-criminal’ nog bijna een voorbehoud te willen maken (‘ik zeg niet dat het allemaal criminelen zijn hoor, die ‘lowest class people’, maar ze zitten er wel heel dicht tegenaan’), maar erg empathisch komt zijn legenda niet over. Ik stel me voor dat zo’n indeling, of een variant daarop, tegenwoordig gebruikt zou worden. Met de toevoeging van nog een karakteristiek, bijvoorbeeld etniciteit, zou je de maatschappelijk en politieke poppen helemaal aan het dansen krijgen.
Maar, zoals gezegd, hervormer Booth bereikte zijn doel, waar op zichzelf niemand iets op tegen had kunnen hebben, want de ‘Old Age Pensions Act’ bleek levensreddend voor miljoenen Britten.
Ik vind dat de Map of Poverty van Booth heel goed het spanningsveld liet zien waar cartografen en de gebruikers van kaarten – u en ik – voor staan. Een kaart laat zien wat de maker wil laten zien. Het resultaat hangt dus net zo sterk af van de bedoelingen van de maker als van de opgenomen gegevens. Een niet te onderschatten element uit het visuele spel is de gebruiker. Soms zijn dat getrainde deskundigen: artsen, militairen, statistici. Maar vaker zijn dat leken: loodgieters, advocaten, schooljuffen en bankemployees, die alleen hun gezonde verstand kunnen inzetten om het bekijken van een kaart tot een goed en ongeschonden einde te brengen. Een klein beetje gezond wantrouwen zou hierbij behulpzaam kunnen zijn, lijkt mij.
Op 22-11-12 (let op, twee keer het gekkengetal) meldt de website nu.nl: ‘Eiland blijkt onvindbaar – Een eiland in het zuiden van de Grote Oceaan dat op Google Earth en Google World Maps staat aangegeven blijkt volgens Australische wetenschappers niet te bestaan.’ Het gaat om Sandy Island, dat in de Koraalzee zou moeten liggen. Sandy Island wordt overigens ook wel Sable Island genoemd. De naamsverwarring is misschien wel illustratief voor het leven van het eiland zelf: vol mysterie en verwarring.
Nu.nl meldt verder: ”Omdat het eiland op verschillende kaarten is aangegeven, gingen we het bekijken, maar er was helemaal geen eiland”, vertelde Dr. Maria Seton van de expeditie. ”Het is een raadsel en heel bizar. We hebben geen idee hoe het eiland op wereldkaarten terecht is gekomen, maar dat gaan we zeker uitzoeken.”
Dat zijn nog eens mooie ontdekkingen. Een eiland, ooit ontdekt, wordt ontontdekt. Of zoiets. Meestal ontdekken mensen het bestaan van iets, maar in dit geval lijkt het niet-bestaan van iets te zijn aangetoond. Er is dus niets ontdekt, zou je kunnen zeggen. Maar dat is een formulering die misschien meer verwart dan ontwart.
Een historische variant op dit verdwenen eiland is dat van de Morrell en Byer Eilanden. Deze eilanden werden in 1825 ontdekt door Kapitein Benjamin Morrell. Deze zeeman was succesvol in navigatie en belabberd in het zakendoen. Morrell was geboren in 1795 in New York en moet van grote prestaties gedroomd hebben, gezien zijn verdere levensloop. Op zijn zeventiende liep hij weg van huis, richting zee. Dat resulteerde tien jaar later in het commando over een schoener, waarmee hij de Stille Oceaan over voer. Hij zou in de jaren daarna in dienst van diverse scheepseigenaren varen. Die waren weinig tevreden over Morrell’s zakelijke instincten. Omdat zijn ambitie groter was dan zijn succes als koopman noemde hij het eerste eiland dat hij in 1825 ontdekte naar James Byer, de eigenaar waar hij op dat moment voor voer. Byer Island lag ten noordwesten van Hawaï. Echter, James Byer’s zakelijk instinct was op zijn beurt groter dan zijn ontvankelijkheid voor vleierij, en Morrell werd ondanks zijn geste ontslagen; niet voor het eerst, en niet voor het laatst. Op dezelfde trip had Morrell echter nog een eiland ontdekt, dat hij, bescheiden als hij was, naar zichzelf noemde. In juli 1825 was de wereld twee eilanden rijker geworden.
Morrell was gedurende zijn leven zeer succesvol in het verzamelen van mislukkingen: al zijn ontslagen; enkele scheepsrampen; impopulariteit in zo ongeveer alle havens die hij ooit had aangedaan; ontdekkingen van eilanden die al lang ontdekt waren door iemand anders; het verlies van dertien van zijn bemanningsleden doordat die werden opgegeten door kannibalen. Maar met de ontdekking van de Morrell and Byer Islands had hij zichzelf voorgoed op de kaart gezet. Nou ja, niet helemaal voorgoed, want tegenwoordig zul je op een wereldkaart tevergeefs naar deze eilanden zoeken. Ik heb geen verstand van geologie, dus ik zou niet kunnen zeggen hoe lang het ontstaan van een eiland van enkele kilometers omtrek ongeveer duurt, maar zo snel als in juli 1825 zijn er in elk geval nog nooit eilanden ontstaan. Morrell had ze namelijk verzonnen. Zijn leven was even grillig als leugenachtig geweest.
Dat kon echter de commerciële scheepvaart er lange tijd niet van weerhouden om met een grote boog om deze eilanden heen te varen. Veiligheid voor alles. Daar kwam in 1875 verandering in door toedoen van Kapitein Sir Francis Frederick Evans. Als hydrograaf van de Britse Marine gaf hij het bevel om de Stille Oceaan te ontdoen van meer dan honderd eilanden. Niet met kanongebulder, maar heel stilletjes. Het ging namelijk om broertjes en zusjes van de Morrell and Byers Islands, zijnde allemaal niet bestaande stukken land. Er werden uiteindelijk 123 niet bestaande eilanden van de kaart verwijderd – de enige keer in het bestaan van de Britse Marine dat deze zeemacht iets létterlijk van de kaart heeft geveegd. Leuke bijkomstigheid was dat er bij die 123 verdwenen eilanden ook 3 wél bestaande eilanden zaten. Die moesten later dus opnieuw cartografisch in hun bestaan bevestigd worden.
Als de industriële revolutie een spin was, was het wereldwijd uitdijende spoorwegennet zijn web. Ongewild kregen de spoorwegen er direct een concurrent bij. Een concurrent, die met elke kilometer dat de trein voortraasde krachtiger werd. Hoe sneller de trein ging, des te prominenter was haar aanwezigheid. Over de geboorte van onze 24 tijdzones.
Die zon trok zich niets aan van het gekrioel op de aardkloot. Ze wilde in elk etmaal gewoonweg alle lengtegraden beschenen hebben, zoals ze dat altijd gedaan had. En in al die dagen die geweest waren was er een ‘noen’ geweest, een moment midden op de dag, dat de zon haar hoogste punt had bereikt. In de loop der tijd zou daar het label ‘12.00 uur’ aangehangen worden. Dat het nergens op de draaiende wereld tegelijkertijd twaalf uur was (behalve voor mensen op dezelfde lengtegraad), en dat natuurlijk ook gold voor elk ander willekeurig gekozen tijdstip, was binnen kleine en weinig mobiele gemeenschappen nauwelijks merkbaar geweest, laat staan een probleem.
Maar nu bewoog niet alleen het zonlicht met enkele honderden meters per seconde over het aardoppervlak, de mensen begonnen hun eigen snelheid enorm op te voeren. Dat leverde een heel praktisch probleem op, vooral in grote gebieden zoals Noord-Amerika: hoe laat vertrok de trein? De trein van Louisville naar Kansas City van 11.03 uur: hoe laat vertrok die trein, als je dat wilde weten vanuit je startplaats New York? 11.03 is grofweg een uur voor het middaguur, maar welk middaguur? Dat in New York, of dat van Louisville of Kansas City? Wanneer in New York de zon het hoogst stond, moesten ze daar in Louisville nog 44 minuten op wachten. Kansas City kwam daar weer 36 minuten achteraan. Mensen die door de trein met elkaar verbonden werden, waren door de tijd gescheiden.
De oplossing was even praktisch als het probleem: elke spoorweg hield zijn eigen tijd aan, vanaf het station van vertrek. Dat lijkt misschien heel sterk op onze 21ste eeuwse internationale vliegtuigreizen, waar met de vertrektijd altijd de tijd ter plaatste wordt aangeduid, maar er is één cruciaal verschil: wij werken nu met tijdzones, de vroeg-negentiende eeuwse treinreiziger had die niet tot zijn beschikking, simpelweg omdat ze niet bestonden. Er was geen handige wereldwijde kapstok met slechts 24 tijdzones. Nee, er waren in het beste geval 360 theoretische tijdzones op de aarde, evenveel als er lengtegraden waren. In het slechtste geval was de wereld zelfs bedolven onder 86.400 imaginaire tijdzones, één voor elke seconde in een etmaal, waarna de zon zich weer verplaatste naar zijn volgende hoogste punt op een plek even verderop. Het tijdstip 11.03 uur was een concept dat alleen begrijpelijk en hanteerbaar was voor mensen die zich in elkaars nabijheid bevonden, waarbij het er niet toe deed dat het zonlicht de tijd met zich meevoerde met de snelheid van honderden meters per seconde.
Noord-Amerikanen hanteerden een veelheid van tijden in hun grote continent. Halverwege de 19e eeuw werden er 144 tijden gehanteerd. Voor de Amerikaanse Spoorwegen groeide de problemen met de dag. Voor degenen die een enkele reis over een traject van één spoorwegmaatschappij moesten maken was het vertrek niet zozeer een probleem, maar wel de aankomst. Maar voor de echter reiziger, degene dus die met een directe verbinding geen genoegen nam maar de relatieve complexiteit van één of meerdere overstappen opzocht, moet de reisplanning een helse puzzels geweest zijn. De aankomst van zijn eerste trein op een station vond plaats op twee tijden: die van de reiziger en zijn trein, en die van het station van aankomst. Die tijden verschilden van elkaar, en het was niet eenvoudig om van tevoren vast te stellen hoeveel. (Hier moest ik aan denken toen ik eens in de Volkskrant een artikel las over ‘Luchthavenland’, een wereld op zich die op elke internationale luchthaven gevormd wordt door passagiers uit alle windstreken. Journalist Toine Heijmans schrijft: ‘In Luchthavenland is er weinig om je aan vast te houden. De dingen lopen er permanent door elkaar heen. Passagiers leven in verschillende tijdzones; sommigen dineren, anderen ontbijten. Het is er ochtend en avond tegelijk en omdat alles in een glimlach is verpakt is het lastig een echte glimlach te ontdekken.’)
De mensen waren niet krankzinnig geworden door de onmenselijk hoge snelheden van Stephenson’s stoomlocomotief The Rocket en zijn opvolgers, maar of ze net zo immuun waren voor het tijdendoolhof wilde men waarschijnlijk niet afwachten. In 1883 organiseerden de Amerikaanse Spoorwegen het Algemene Tijdcongres. Het vond plaats in St. Louis – een stad waarin 14 spoorlijnen 6 verschillende officiële tijden aanhielden. Het moet voor de deelnemers van de conferentie een hele opgave zijn geweest om tijdig te arriveren. De 144 officiële tijden die het continent gebruikte werden op de conferentie teruggebracht tot 5 tijdzones. Zondag 18 november 1883 ging de geschiedenisboeken in als ‘de dag met twee noenen’, toen heel het land overging op de vastgestelde standaardtijd. Bewoners van gebieden aan de oostelijke grens van de nieuwe tijdzones moesten hun klok een half uur terugzetten om synchroniteit met hun buren tot stand te brengen. Zij ervoeren die dag twee keer het midden van de dag. Maar zelfs het instellen van die nieuwe tijdzones maakte niet dat de communicatie vlekkeloos verliep. Plaatsen als Detroit konden niet kiezen bij welke tijdzonde ze hoorde, ingeklemd als ze lag tussen twee zones. ‘Bedoel je zonnetijd, treintijd of stadstijd?’ was een vraag die gehoord kon worden als reactie op een uitnodiging die voorzien was van een tijdsaanduiding.
Sinds 1883 is onze wereldbol verdeeld in 24 stukjes. Elk zo’n mandarijnenpartje leeft in zijn eigen tijd. En, bevalt dat?
Naast manipulatieve kaarten bestaan er gelukkig ook ‘goede kaarten’. Ik kwam eens een kaart tegen, die zo mooi was, dat ik ‘m onmiddellijk aan de muur zou willen hangen. De wereld stond er twee keer op. Bijna ouderwets, zou ik zeggen, met bollingen die zo ongeveer de kaart uit kwamen zetten.
Moeder aarde presenteerde zich hier. Het papier waarop de kaart was afgedrukt had een lichtbruine gloed over zich, wat het een authentieke uitstraling gaf. Het leek wel een zeldzaam kunstwerk. De bovenste afbeelding had veel groene vlakken, de onderste rode strepen. Die kleuren pasten mooi bij het bruine papier. Er was nog een inzetje met een vrolijk kleurrijk Europa, en in elke hoek stonden verklarende teksten. Het zou in elke kamer in ons huis kunnen verrijken met zijn aanwezigheid.
Bij nadere bestudering moest ik concluderen dat de kaart weliswaar vrolijk oogde, maar desondanks een treurige boodschap bevatte. Hij kwam uit de Berghaus Physikalischer Atlas van 1886 en heette ‘Verbreitung von Krankheiten – Endemische Krankheiten des 19. Jahrhunderts’.
De kaart was misschien wel tekenend voor zijn tijd. De wereld was geografisch gezien al in kaart gebracht – hoewel er geenszins eenduidigheid was over de manier waarop dat het beste kon gebeuren, zo was me duidelijk geworden – en er was zich een nieuw soort kaart aan het ontwikkelen: de thematische kaart. Hierbij ging het niet in eerste instantie om het weergeven van plaatsen en gebieden op hun geografische positie, maar om gegevens over de bevolking van de gebieden, of verschijnselen waar de cartografie in een zoektocht voorzag. Die bijna essayistische kaarten vond ik zeer boeiend. Ze waren het resultaat van speurtochten, die vaak met onbekende afloop door gepassioneerde (amateur)cartografen waren aangevangen, en uiteindelijk in veel gevallen zeer constructieve bijdragen hadden opgeleverd.
Het boek How to Lie with Maps verdient een waardige opvolger. Wie schrijft How to Solve Problems with Maps?
Dat een verkiezingsoverwinning ook monsterlijk kan zijn, is in 1812 geillustreerd door gouverneur Elbridge Gerry. Vrijwel letterlijk: de truc waarop hij zijn overwinning behaalde staat sindsdien bekend als een Gerrymander, een monster met klauwen, vleugels en een drakenkop. Gerry’s partij won de verkiezing, ondanks dat die een minderheid van de stemmen had gekregen.
Gouverneur Elbridge Gerry zag in de aanloop naar de verkiezingen in de Amerikaanse staat Massachusetts zijn partij, de Democratic-Republican, steeds minder populair worden. Dat baarde hem zorgen. Maar in plaats van zich te richten op de kiezers, ging Gerry aan de slag met de kaart van Massachusetts. Die kaart bevatte de grenzen van de kiesdistricten. Die werden elk vertegenwoordigd door een senator. Door creatief met de districtsgrenzen te schuiven, klonterde hij de stemmen van de concurrerende Federalists zodanig samen, dat de verhoudingen van de stemmen tussen de senatoren níet meer overeen kwamen met die van de individuele kiezers. De herindeling van de kiesdistricten zag er met enige fantasie uit als een salamander. Monsterlijk in zijn gedaante én bedoeling, kreeg de nieuwe districtsindeling al snel de naam Gerrymander, een samenvoeging van Gerry en (sala)mander.
Gouverneur Gerry slaagde volledig in zijn opzet: ondanks dat zijn concurrent 51% van de stemmen had gekregen, verwierf Gerry 29 van de 40 zetels.
Misbruik van kaarten voor propaganda tijdens WOII door de slechterikken is algemeen bekend. Interessanter misschien wel is de rol die kaartenmakers aan de andere kant van de oceaan hebben gespeeld.
Amerika werd langzaam in de oorlog getrokken – het isolationistische karakter van de Verenigde Staten had hen niet gestimuleerd om snel participant te worden in de strijd, die duizenden kilometers van hen vandaan plaatsvond. Nou was dat natuurlijk in één klap veranderd met de aanval van Japan op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbour in 1941, maar daarmee was nog niet gezegd dat de Amerikaanse bevolking overtuigd was van inmenging in de strijd op Europees grondgebied. Passend in een Amerikaanse documentaireserie uit 1942 getiteld ‘Why we fight’, waarvan de naam geen verdere uitleg behoeft, was een cartografische uiteenzetting van de uiteindelijke gevolgen van de Duitse expansie voor de nog verafgelegen Amerikanen. Frank Capra, een Italiaans-Amerikaanse filmmaker, maakte deze serie van zeven films, waarvan de laatste was getiteld ‘War comes to America’. Het tweede deel, ‘The Nazi Strike’, was cartografisch gezien het meest interessant, want hierin werd visueel gemaakt dat achtereenvolgens de heerser over Oost-Europa de macht zou veroveren over de ‘Heartland’ (groot-Duitsland), en de heerser over de Heartland de macht zou veroveren over het hele Europese-Afrikaanse-Aziatische continent en tenslotte over de wereld. Het laatste shot uit de film toonde een wereld bedekt door hakenkruizen. Een effect van de cartografische inspanningen van de Amerikanen was dat de burgers van de Verenigde Staten niet alleen meer van de bestaande dreiging overtuigd raakten, maar ook meer van de wereld(verhoudingen) gingen begrijpen. (Dat laatste leek me een welkom bijverschijnsel, in een land waar ongeveer 80% van de tegenwoordige bevolking geen paspoort bezit.) In wezen keerden twee ‘uitvindingen’ van Hitler zich op deze wijze tegen hem: de termen Lebensraum en Geopolitiek. Beiden stonden voor de beoogde uitdijing van het Derde Rijk, uiteraard ten koste van andere landen en volken.
(Dat kaarten naast propagandamateriaal ook als militair instrument werden gebruikt was overduidelijk, maar de schaalgrootte waarop dat was gebeurd verbaasde me toch: Historicus Jeremy Harwood heeft het in zijn boek To the ends of the World – 100 maps that changed the World over een miljard (!) kaarten die alleen al door de geallieerden werden gemaakt en gebruikt gedurende de oorlog.)
De apotheose van de film Der Untergang uit 2004 speelt zich wat mij betreft overigens ook rond een kaart af. Het zijn de laatste dagen van Hitler en zijn staf in Berlijn, dat geteisterd wordt door de aanvallen van de Russen, die de stad bijna hebben ingenomen van de Duitsers. Hitler zit aan zijn stafleden uit te leggen welke legereenheden hij waar naartoe verplaatst wil hebben. Driftig wijst hij zijn commando’s aan op de kaart die voor hem ligt. Zijn officieren kijken elkaar ondertussen gespannen aan, want de eenheden waar Hitler het over heeft bestaan helemaal niet meer, of zijn in elk geval niet binnen handbereik. De officieren bieden bibberend tegenspraak. Hitler is furieus, kaffert zijn mensen uit over zoveel onwil. De stafleden, en de kijkers, weten wat Hitler niet wíl weten, namelijk dat de bewegingen van zijn troepen alleen op papier kunnen bestaan.
De moderne geschiedenis vertoont een verhaallijn van de invloed ván de verbeelding óp de verbeelding. Ik wist natuurlijk, net als elke andere oplettende tijdgenoot, dat de nazi’s in de tweede wereldoorlog een hele propaganda-industrie hadden, die zeer effectief was geweest in zijn uitwerking. Ik vond het interessant om hier nog eens nader naar te kijken en in te zoomen op de cartografische illusies die in die tijd werden voorgeschoteld.In de jaren dertig van de 20ste eeuw werd Duitsland door de nazi’s afgebeeld als kwetsbaar land. Polen en Tsjecho-Slowakije leken wel een hap te nemen uit de oostkant van Duitsland, het land met hun impliciete aanwezigheid alleen al bedreigend. Tenminste, dat moest de kaart doen geloven.
Explicieter was een simpel uitgevoerde grafische kaart, waarop te zien was hoe er een waaier van vijandige bommenwerpers geheel Duitsland bedekte, ingevlogen vanaf Tsjecho-Slowakije, en duidelijk niet met vreedzame bedoelingen.
Het zag er indrukwekkend uit. Alleen: de Tsjechische luchtmacht beschikte helemaal niet over dit soort vliegtuigen. Op een latere kaart die de zogenaamde Anschluss van Oostenrijk in 1938 moest rechtvaardigen was er geen enkel onderscheid te zien tussen Duitsland en Oostenrijk. Wel werden de (voormalig) Oostenrijkse steden nadrukkelijk vermeld. De kaart was gedrukt in een handzaam formaat, zodat deze gemakkelijk zijn weg zou kunnen vinden naar de handen en hoofden van de Duitse bevolking. Het uitgangspunt was; als je maar vaak genoeg ziet dat iets is, ga je ook geloven dat het is. Ná het uitbreken van de oorlog werd Duitsland ineens niet meer als zwak en potentieel slachtoffer van zijn buurlanden afgebeeld, maar was er, cartografisch gezien, een nieuw land opgestaan, machtiger dan al zijn buren bij elkaar.
Europa staat op onze wereldkaarten keurig in het midden, alsof de aarde werkelijk zo in elkaar zit. Ik vraag me af wat dat met een mens doet. En ik vraag u nu met mij mee te doen, heel even maar, in de vorm van een klein gedachte-experiment. Gewoon, vanuit uw luie leesstoel.
Stel u de straat voor waarin u woont. Laten we er voor het gemak even vanuit gaan dat u dagelijks door de voordeur uw huis verlaat, en ook weer elke dag door die voordeur binnenkomt. Vanaf dag één staat uw huis in de schijnwerpers. Letterlijk. U wordt er niet door verblind, nee, het effect is dat dat huis het best zichtbaar is van alle huizen in de straat. Al uw buren moeten het doen met, ach ja, het huis waarin zij wonen; veel schaduw en verder niets bijzonders.
We gaan nog één stapje verder. Stel u voor dat u in dit huis bent geboren – wie weet is dat ook wel zo – en dat u dus niet anders gewend bent dan dat uw huis er zo bij staat, elke dag van het jaar, elke dag van uw leven. U weet niet beter. Sterker nog, het valt u helemaal niet op. Zo is het nou eenmaal, zo liggen de verhoudingen. Hoe dat zo gekomen is, dat heeft u zich misschien wel eens afgevraagd, maar zonder er een bevredigend antwoord op te hebben gekregen ging het leven toch ook gewoon verder, met al zijn bezigheden en afleidingen. U heeft er verder weinig aandacht aan geschonken.
En met het huis, stond ook ú elke keer dat u uw voordeur doorging in de spotlights. U was beter te zien dan al uw buurtbewoners, altijd prominenter in beeld, nooit te missen, zelfs niet op de donkerste maanloze winteravonden. En dan nu de hamvraag: wat zou dat met u gedaan hebben? Hoe zou u zichzelf gevoeld hebben naast uw in de schaduw gestelde buren?
Toen ik dit overdacht moest ik ineens denken aan de verbazingwekkend accurate kaarten die je tegenkwam bij het binnenrijden van grote dorpen en kleine steden, of bij de oriëntatie in een winkelcentrum. Vrijwel altijd waren deze kaarten voorzien van een rode pijl, wijzend naar niet zomaar een locatie, maar steevast naar de specifieke plek waar ik op dat moment was! Alsof de betreffende kaartenmakers waren gerekruteerd uit een groep van feilloze helderzienden, stond er ook meestal bij vermeld ‘U bent nu hier’! En via welke kant ik de betreffende plaats ook inreed, en onafhankelijk van in welke uithoek van het winkelcentrum ik zoekende was naar de bestemming van mijn keuze, de rode pijl en de begeleidende tekst waren altijd onberispelijk nauwkeurig in hun vaststelling. Het was een wonder! Mijn aanwezigheid op die locaties was blijkbaar niet toevallig of willekeurig. Er moest meer aan de hand zijn. Ik stond op elk van die kaarten in het midden van de belangstelling, in het virtuele centrum van het universum. (Er stond nooit een pijl wijzend in een andere richting, met de tekst ‘die-of-die is nu daar’!)
Zoiets moet het effect op ons zijn van onze eurocentrische wereldkaart, leek me. Van jongs af aan hebben we die kaart voorgeschoteld gekregen: Europa als centrum van de wereld. Niet expliciet, ook niet helemaal exact in het midden, maar wel in het centrum van de kaart, en zeker in het centrum van onze gedachten. Is dat raar? Is dat gevaarlijk?
Een bijzondere kaart in de geschiedenis van de cartografie is een kaart die niet voor topografie of navigatie bedoeld was, maar voor medisch onderzoek. Deze toepassing zou levensreddend blijken. Het gaat hier om de kaart van de Engelse arts John Snow in 1855. Onderwerp: cholera.
Snow was werkzaam in Londen, een stad die te lijden had onder een oncontroleerbare cholera-epidemie. Er was een probleem dat nog groter genoemd kon worden dan de ziekte zelf, namelijk de totale onwetendheid over de oorzaak en de wijze van verspreiding van de ziekte. De Italiaanse term voor slechte lucht, ‘mal aria’, toonde al aan dat de artsen in die tijd wel eens mis zaten met hun verklaringen; de term werd gegeven aan een ziekte die helemaal niet door de lucht werd overgebracht, maar door een mug. Ook in het geval van cholera dacht men dat men de oorzaak in rondvliegende luchtdeeltjes moest zoeken.
John Snow had er een ander idee over. Hij had weliswaar een hypothese, maar wilde die eerst staven, voordat hij er mee naar buiten trad. Dat deed hij door het maken van een kaart van de wijk Soho. Het was een arme wijk, waar mensen onder slechte omstandigheden moesten zien te overleven. Snow was doortastend. Hij ging alle huizen langs en stelde twee vragen: zijn hier gevallen van cholera, en van welke leverancier betrekt u het drinkwater? Er waren namelijk twee waterbedrijven, die soms in dezelfde straat hun klandizie hadden. De mensen haalden hun drinkwater bij de pomp in de straat, die in verbinding stond met ondergrondse opslagtanks. Toen Snow de antwoorden op zijn vragen in zijn kaart intekende – een zeer eenvoudig uitziende zwart-wit tekening, zonder enige vorm van opsmuk – werd het patroon snel zichtbaar. Veruit de meeste slachtoffers waren gevallen in Broad Street, waar één pomp aanwezig was, namelijk die van Southwork & Vauxhall. Ook in andere straten waren de choleragevallen gegroepeerd rond de pompen van dit waterbedrijf, terwijl de mensen die de pompen van de Lambeth Company gebruikten buiten schot waren gebleven. Het verschil zat hem hierin, dat de Lambeth Company zijn water stroomopwaarts uit de Thames haalde, terwijl Southwork & Vauxhall dat uit de vervuilde benedenloop deed, stroomafwaarts dus, vlak na de plek waar de riolen in de Thames uitkwamen.
Snow had natuurlijk niet blindelings zomaar iets grafisch uitgezet. Het was geen schot in het duister geweest; hij had wel degelijk een idee gehad waar hij naar op zoek moest gaan. Toch werd de waarde van zijn hypothese pas evident door de eenvoudige maar doeltreffende kaart die hij had gemaakt. De pomp in Broad Street werd afgesloten, en de uitbraken van cholera stopten onmiddellijk. Snow stelde dat cholera en veel andere infectieziekten werden veroorzaakt door de verspreiding van heel kleine diertjes. Dat was wel eens eerder geopperd, maar nooit erg serieus genomen. Totdat hij met zijn kaart kwam. Het bestaan van deze ziektekiemen zou nog in dezelfde eeuw worden aangetoond.
Plaatjes vertellen vaak praatjes, zo schreef ik in eerdere blogs over propagandistische cartografie. Duitse propagandakaarten uit WOII, het Amerikaanse antwoord daarop in Why we fight, verkiezingsfraude met Gerrymandering, The New Pentagon’s Map (zie Tien Verdwenen Dagen): allemaal misleiding en manipulatie. Maar gelukkig brengen cartografen niet alleen maar ellende. Ik was enigszins opgelucht, dat moet ik bekennen, toen ik kennis nam van een aantal zeer constructieve vormen van cartografie: een kaart van de evolutie
Eén daarvan was een prachtige kaart uit 1815. Qua kleurgebruik sprong de kaart van William Smith zeer in het oog. Het was een kaart was van Groot-Brittannië, dat op een zodanige wijze was weergegeven, dat plaatsbepaling er bijna niet toe leek te doen. Het eiland was een palet van kleurlagen. Meer naar de kern van het eiland werd de boel roze; het deed me in de verte denken aan een medische constructie van een foetus, opgerold in de moederbuik. Ja, ik heb inmiddels wel geleerd mijn fantasie te gebruiken bij het kijken naar kaarten.
Die foetus, dat was nog niet eens zo heel raar gedacht. Eigenlijk was het best een passende metafoor, vond ik toen ik er wat over zat te mijmeren. Het ging hier namelijk om de eerste geologische kaart, handelend over de langzame geboorte van de aarde in haar huidige staat. Het zou later de persweeën van de evolutietheorie, geboren in 1859, flink op gang helpen.
De eerste geologische kaart, gemaakt in 1815 door William Smith, die door zijn tijdgenoten ook wel ‘Strata Smith’ genoemd werd, vanwege zijn obsessieve interesse in de ‘strata’ (= lagen), hun onderlinge verhoudingen en hun verborgen kennis over de ontwikkeling van het leven op aarde.
Smith was een landmeter die een ontdekking deed die hij eerst een tijdje voor zich hield, voordat hij deze aan de wereld durfde te tonen, zo revolutionair wist hij dat zijn uitwerking zou zijn. Door zijn betrokkenheid bij de mijnbouw en het graven van kanalen was het Smith opgevallen dat de fossielen die hij tegenkwam niet willekeurig in de grond verspreid zaten, maar volgens patronen voorkwamen. Deze patronen werden steeds herkenbaarder, totdat Smith zelfs wist te voorspellen welke laag op welke locatie aan de oppervlakte zou komen. Dat was niet alleen profijtelijk voor landeigenaren die naar het winstgevende kolen op zoek waren, maar Smith zijn bevindingen – en conclusies – zouden niet bij iedereen in goede aarde vallen. De meeste mensen aan het begin van de 19e eeuw hingen het geloof in de letterlijke betekenis van de bijbel aan. En aangezien de Ierse geestelijke James Ussher rond 1650 met behulp van de bijbel nauwkeurig had berekend dat de aarde 4004 jaar voor de jaartelling was geschapen, was het gemeengoed om de leeftijd van de aarde op nog geen 6.000 jaar te houden. Ussher deed dit door vanaf het eerste Bijbelboek Genesis de leeftijden van de daarin genoemde mensen en generaties bij elkaar op te tellen. Dat is minder makkelijk dan het lijkt, want zo’n optelsom is het prettigst gemaakt bij een transparante chronologie, iets waarin de bijbel nou net niet voorziet.
Hoe dan ook, de conclusies van Smith wezen op een aarde die veel ouder moest zijn dan de zes millennia van Ussher. Ook kwamen er door de graafwerkzaamheden van Smith fossielen aan de oppervlakte van dieren die niet meer bestonden. Dat leek erop te wijzen dat God ofwel zelf deze diersoorten had laten uitsterven, ofwel dat ze ondánks Hem hun einde als soort hadden gevonden. Beide gedachten waren onacceptabel voor de machthebbers van die tijd.
Maar niet voor Wallace en Darwin, die er gedurende de volgende halve eeuw de voedingsbodem voor hun evolutietheorie in zouden vinden.
Leesvoer:
De kaart die de wereld veranderde – Simon Winchester
Tien verdwenen dagen – Michiel van Straten
In Britse kranten verschenen aan het begin van 21ste eeuw angstwekkende kaarten waarop zichtbaar was hoe massavernietigingswapens vanuit Irak binnen het uur de Britse bases op Cyprus konden bereiken. Dit beeld was even dreigend als onrealistisch als de vroegere Duitse propagandakaarten tijdens de Tweede Wereldoorlog, want er was geen enkel bewijs dat Irak werkelijk beschikte over dit soort wapens. Inmiddels kennen we de waarheid (bestaat die?):
Een geografische metafoor uit 2003 van de Amerikanen was alleen al in de naamgeving imponerend.
The New Pentagon’s Map, zoals bedenker Thomas Barnett hem zelf betitelde, onderscheidde drie stroken in de wereld: ‘Core’ (kern), ‘Seam’ (zoom) en ‘Gap’ (hiaat). (De indeling deed me erg denken aan de filmtitel The Good, the Bad and the Ugly.)
De Core bestond uit landen die de Amerikaanse waarden aanhangen. Het uitgangspunt van Barnett uit 2003 was dat van de lokalisering van gebieden van gevaar, in tegenstelling tot het identificeren van wie er een dreiging vormt. Grofweg de noordelijke helft van het aanzicht van de wereld behoort volgens Barnet tot de Core. De Gap strekt zich voornamelijk uit over Afrika, Oost-Europa en het Midden-Oosten. De naamgeving die Barnett aan de gebieden in de Gap gaf zet de bewoners neer als mensen die onmogelijk gelukkig kunnen zijn, want het woord betekent immers ‘hiaat’, of ‘gebrek’. De Seam ligt wat meer verspreid, en houdt ons als bewoners van de Core godzijdank nog een beetje uit de buurt van die enge Gap. De kaart waar deze driedeling op was weergegeven nauwelijks een ander doel hebben, dan rechtvaardiging van het vergroten van de macht van de Amerikanen in gebieden van de ‘non-integrating gap’. Detail: Thomas Barnett werkte voor de Veiligheidsraad van de V.S..
Ik vond het concept van Barnett begrijpelijk en verdedigbaar. En ik vond het eng, stigmatiserend en arrogant. Ik woonde, volgens Barnett althans, in de Core; lekker comfortabel. Functioning Core, stond er zelfs op de kaart, dus ik leek mij nergens zorgen over te hoeven maken. Behalve over die Gap dan, maar daar zouden de Amerikanen wel voor zorgen. ‘Shrink the Gap!’, meldde Barnett voor de volledigheid nog in de toelichting op zijn kaart.
Mijn verwarring vond een deskundig klankbord in een boekje met de veelzeggende titel ‘How to lie with statistics’. ‘One of the trickiest ways to misrepresent statistical data is by means of a map’, schreef auteur Darrel Huff in 1954 in zijn daarna vele malen herdrukte klassieker. Hij toonde vervolgens een kaart van de Verenigde Staten van Amerika, waarvan zo ongeveer tweederde van het aantal staten was gearceerd. De zo ontstane oppervlakte representeerde de totale som aan inkomens van de mensen in die staten, dat gelijk stond aan de kosten van de federale overheid. Die overheid was duur, was de boodschap van het plaatje. Huff toonde dezelfde kaart echter nog een keer, maar dan met slechts een handvol staten met arcering, qua oppervlakte een zeer kleine minderheid van het totale aantal. Deze staten vertegenwoordigden vrijwel hetzelfde bedrag. Alleen: doordat in deze oostelijke staten veel meer mensen woonden dan in de eerder gearceerde westelijke staten, waren er minder staten nodig om tot het bedoelde bedrag te komen. De impact van het plaatje was nu volkomen anders, te verwaarlozen eigenlijk. Huff toonde met twee simpele plaatjes aan, dat er niet alleen Geopolitieke bedoelingen ten grondslag hoeven te liggen aan cartografische manipulatie.
Kijk uit voor plaatjes, want die vertellen vaak praatjes.
Leesvoer:
How to lie with statistics – Darrel Huff
How to lie with maps – Mark Monmonier
Tien verdwenen dagen – Michiel van Straten