Psychologie

‘De werkelijkheid is slechts een illusie, zij het een heel hardnekkige’ zei Albert Einstein eens. En hij wist wel iets van relativiteit. Hoewel we vaak denken objectieve beslissingen te nemen, lukt dat ons maar moeilijk. Zoals met het uitbrengen van onze stem tijdens verkiezingen.

TodorovEr zijn veel manieren waarop we iets denken te zien wat er helemaal niet is. Hoogleraar psychologie Alexander Todorov van Princeton University heeft onderzoek gedaan naar hoe mensen een oordeel over iemand vormen op basis van zijn of haar gezicht, in het bijzonder in relatie tot verkiezingen*. Hij liet studenten portretfoto’s van verschillende mannen bekijken en vroeg zijn proefpersonen naar hun oordeel over onder andere voorkomendheid, intelligentie en leiderschap van de geportretteerden. De studenten oordeelden meestal binnen een seconde over de gevraagde karaktertrekken. De foto’s waren die van politici die aan verkiezingen zouden gaan meedoen. Nadat Todorov de scores op competentie had vergeleken met de verkiezingsuitslagen kon hij in ongeveer 70 procent van de gevallen het volgende concluderen: de winnaars bij de verkiezingen waren de politici die bij de fotobeoordeling het hoogst waren beoordeeld op competentie. Vergelijkbare studies in meerdere landen leverden dezelfde conclusie op: mannen met een sterke, ‘vierkante’ kin, een uitstraling van zelfvertrouwen met een glimlach hebben een grotere kans om verkiezingen te winnen dan mannen met een ronder gezicht of zonder glimlach. Of, om het wat breder te trekken: we vormen een oordeel over iemands eigenschappen zodra we naar zijn of haar gezicht kijken.
Een bekend praktijkvoorbeeld van welke rol dit effect in de politiek speelt is het eerste verkiezingsdebat tussen Richard Nixon en John Kennedy in 1960. Nixon was moe en zag er slecht uit; hij had geweigerd zich te laten schminken, wat zich wreekte onder de felle studiolampen. Kennedy straalde als een filmster. Amerikanen die het debat via de televisie hadden gevolgd vonden Kennedy de bovenliggende partij. Maar Amerikanen die hetzelfde debat niet hadden gezien maar alleen gehoord, via de radio, vonden dat Nixon het beter had gedaan. In latere debatten, toen Nixon zich uiterlijk herstelde en wel make-up liet aanbrengen, werden zijn televisieoptredens duidelijk beter beoordeeld.

Evolutionaire druk
Hoe komt het nou dat de studenten bij Todorovs experiment met de portretfoto’s binnen een seconde een oordeel over iemand vormden op basis van hun foto? Dat komt voort uit evolutionaire druk. Bij confrontaties in het wild is het van levensbelang om zeer snel een oordeel te vormen over de mate van bedreiging en gevaar die iemand met zich meebrengt. Iets of iemand met een dominante en agressieve uitstraling kun je beter mijden, terwijl een exemplaar dat vrolijk en niet dominant oogt weinig gevaar lijkt op te leveren. Dat gaat natuurlijk niet altijd op, maar toch vaak genoeg om er een evolutionair voordeel uit te halen. Je kunt beter twee keer te vaak wegrennen dan dat je één keer opgegeten wordt. Of dat fenomeen nog krachtig genoeg is om de samenstelling van een regering van af te laten hangen is de vraag, maar dat het een rol speelt bij het maken van keuzes heeft menig politicus al in of uit het zadel geholpen.

Snelle beslissingen
De Nederlandse hoogleraar evolutionaire psychologie Mark van Vugt heeft veel onderzoek gedaan naar hoe mensen leiders zien. Zijn conclusie: ‘Ons prehistorisch verleden lijkt ons een voorkeur te hebben meegegeven voor bepaalde type leiders.’** Zo neigen we soms bijvoorbeeld naar oud ‘en wijs’. ‘Besef hoe onlogisch dit eigenlijk is,’ aldus Van Vugt. ‘De oudste hoeft natuurlijk helemaal niet de verstandigste te zijn. Maar dit is hoe de evolutie werkt. Onze hersenen zijn ontworpen om snelle beslissingen te nemen. Dus ga je af op maar een of twee aanwijzingen, die het gehele plaatje samenvatten. (…) Ik denk dat dit veel verder doorwerkt dan de meeste mensen beseffen.’

* Bron: Inferences of Competence from Faces Predict Election Outcomes – Alexander Todorov.
** Bron: ‘The Presidential Face 2016’ – Maarten Keulemans, de Volkskrant, 7-11-2015.

Dit blog is een tekstfragment uit mijn boek Dagelijks Irrationeel, over de psychologie van zelfbedrog.

Je zou bijna concluderen dat we steeds meer op computers willen lijken, als je denkt aan het woord ‘multitasken’. Immers, het is een term die in de jaren zeventig van de vorige eeuw voor het eerst gebruikt werd om op een computer meerdere taken tegelijk uit te voeren, terwijl het tegenwoordig bijna synoniem is voor tegelijkertijd computerende, bellende en huiswerk makende jongeren. Vrouwen zouden dit multitasken beter beheersen dan mannen. Neuropsycholoog Caroline Jurgens concentreerde zich op één taak toen ik het haar vroeg, namelijk het beantwoorden van de vraag of die stelling klopt. ‘Bij multitasken worden meerdere dingen tegelijk gedaan en moet dus de aandacht verdeeld worden. Vrouwen worden verondersteld beter te kunnen multitasken dan mannen. Is het zo dat vrouwen deze kwaliteiten van nature bezitten of dat dit gedrag verworven is? Een theorie is dat bij de vrouwen de verbinding tussen de twee hersenhelften dikker is bij vrouwen waardoor de hersenhelften beter kunnen samenwerken en zo meerdere taken tegelijk kunnen worden uitgevoerd. Maar het kan ook deels het gevolg zijn van een omgeving waar van een vrouw gevraagd wordt om een huishouden te runnen, verantwoordelijkheden ten aanzien van kinderen te dragen en daarnaast bijvoorbeeld nog een baan buitenshuis te vervullen. Waar evolutionair mannen voor de jacht een goed ruimtelijk gevoel moesten hebben, verzamelden de vrouwen rondom het eigen domein voedsel terwijl tegelijkertijd de kinderen in de gaten gehouden moest worden of gevaar tijdig moest worden ontdekt.’ Betekent dat dat de stelling dat vrouwen beter kunnen multitasken dan mannen wetenschappelijk wordt onderbouwd? Jurgens: ‘Dit zijn theorieën. De verschillen tussen mannen en vrouwen in dit opzicht worden echter niet in alle psychologische experimenten bevestigd.’

Misschien kan het zelf ondergaan van een klassiek geworden experiment van de Amerikaanse psycholoog Ridley Stroop uit 1935 meer helderheid verschaffen. Dat lijkt aan te tonen dat écht multitasken ons niet gegeven is. Het benoemen van kleuren van woorden die in een andere kleur getoond worden verloopt zeer traag: lezen gaat vóór benoemen. Doe vooral zelf de Stroop-test eens, voor een kleurrijk resultaat.

(De tekst van dit blog is eerder gepubliceerd geweest in de rubriek De Kwestie van het Leidsch Dagblad.)

In Groot-Brittannië is enkele jaren geleden een wegenkaart verschenen met het zuiden aan de bovenkant en het noorden aan de onderkant. Onze wereld ondersteboven dus. Als doelgroep voor deze kaart werd voornamelijk aan vrouwen gedacht, vanwege de aanname dat vrouwen een minder sterk ruimtelijk inzicht hebben dan mannen. Ik vroeg eens aan neuropsycholoog Caroline Jurgens wat zij van deze aanname vond. ‘Naast verschillen in fysieke kenmerken tussen mannen en vrouwen zijn er ook verschillen in gedrag. Meerdere psychologische experimenten hebben laten zien dat vrouwen beter presteren op verbale taken en geheugenopdrachten, terwijl mannen beter presteren op ruimtelijke taken. Mannen zouden daarom beter zijn in het vinden van de weg en het lezen van een routekaart, terwijl vrouwen op die route beter punten onthouden die langs de route zijn gepasseerd.’ Dat onderschrijft de stelling dus. De vraag is nu: hoe komt dat? Jurgens: ‘Een deel van de verschillen in gedrag tussen mannen en vrouwen is te verklaren vanuit een verschil in hersenontwikkeling. Een andere bouw van de hersenen zou komen door verschil in hormonale invloeden in mannen en vrouwen. Zo zou de rechter hersenhelft van mannen meer gespecialiseerd zijn, en juist daar liggen de ruimtelijke capaciteiten.’ Gaat het hier dan alleen om nature en niet om nurture? Jurgens vervolgt: ‘Niet alleen. Er zijn ook argumenten voor de opvatting dat omgevingsinvloeden aan de ‘specialiteiten’ van mannen en vrouwen bijdragen. Jongens krijgen vaker blokken om mee te spelen dan meisjes en zouden zo beter hun ruimtelijk inzicht kunnen ontwikkelen. Tevens wordt vanuit evolutionair oogpunt aangevoerd dat mannen van oorsprong jagers zijn en in die hoedanigheid een goed oriëntatiegevoel moesten hebben om zich te kunnen voortbewegen tijdens de jacht.’ De populaire kreet ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ krijgt met de uitleg van Jurgens een stevige voedingsbodem. Het zijn overigens geen moderne schrijvers, die deze metafoor hebben bedacht; deze kreet heeft een wetenschappelijke achtergrond. Niemand minder dan Linnaeus, die in 1735 zijn Systema Naturae in Leiden publiceerde, is hiervoor verantwoordelijk. Linnaeus, beroemd om zijn soortenindeling, deelde de mens in bij de zoogdieren, wat een breuk was met het idee dat de mens een geheel op zichzelf staand wezen was. Hij was het, die de symbolen van Mars (♂) en Venus (♀) introduceerde als die voor man en vrouw.

(De tekst van dit blog is eerder gepubliceerd geweest in de rubriek De Kwestie van het Leidsch Dagblad.)

De ontknoping van een romantische film, een emotioneel uitgesproken speech – ieder mens heeft zijn eigen brok-in-de-keel momenten. De vraag waardoor dat gevoel nou precies veroorzaakt wordt, legde ik eens voor aan dokter Dennis Kox, KNO-arts i.o. van het LUMC. ‘Een brokgevoel in de keel, dat in medische termen een globus wordt genoemd, komt vaak voor’, aldus Kox. ‘Veel patiënten zijn hierover ongerust, maar over het algemeen is het een onschuldig probleem.’ Ik doel met mijn vraag vooral op die laatste categorie, maar dokter Kox maakt duidelijk dat er in sommige gevallen ook lichamelijke oorzaken aan ten grondslag liggen. ‘Soms komen de klachten samen voor met een slijmprop in de keel die niet weggeslikt kan worden of een gevoel dat er een graatje in de keel zit. Het brokgevoel zit meestal ter hoogte van het strottenhoofd, waardoor de neiging ontstaat steeds te schrapen met de keel, te kuchen of vaak te slikken.’ Het gevoel dat er iets dwars zit – de spreekwoordelijke brok dus – heeft in de onschuldige gevallen alles te maken met spierspanning. De halsspieren trekken tijdens het slikken het strottenhoofd naar boven; iets wat duidelijk te zien is aan de bewegingen van de adamsappel, het voorste deel van dat strottenhoofd. Bij een te hoge spierspanning blijft het strottenhoofd iets steken, daalt niet meer naar de normale ruststand. Dit ervaart men als het brok-in-de-keel gevoel. Hieruit wordt ook duidelijk op welke manier emotionele momenten dit gevoel kunnen veroorzaken. Immers, emotie speelt zich niet alleen af in de hersenen, maar heeft ook zijn weerslag op onze gezichtsuitdrukking, lichaamshouding, en spierspanning. Je kunt het brok-in-de-keel gevoel zelfs eenvoudig bij jezelf oproepen, simpelweg door het lezen van de volgende drie zinnen. Je slikt per dag gemiddeld ruim een liter speeksel en neusslijm door, onbewust. Op het moment dat je je hier bewust van bent, gaat dat niet meer ongemerkt. De kans is groot dat je door dat bewustzijn een brok in de keel krijgt, of in elk geval duidelijk merkbaar iets weg moet slikken.

Dokter Kox resumeert: ‘We spreken van een brokgevoel of globus als er geen lichamelijke afwijking gevonden wordt.’ Uiteraard krijgt een dokter veel te maken met mensen waar wel iets lichamelijks aan de hand kan zijn. Zijn advies: ‘Bij twijfel altijd de huisarts raadplegen. Hij of zij zal dan bepalen of het nodig is u door te verwijzen naar een specialist.’

(Dit stuk is eerder gepubliceerd geweest in het Leidsch Dagblad in de rubriek De Kwestie.)

Een uitgerekend vrolijke manier om tegen het fenomeen ‘datum’ aan te kijken komt van de Britse psycholoog Cliff Arnall. Hij bedacht een manier om uit te rekenen wat de vrolijkste dag van het jaar is. Zijn methode bevat elementen als buiten zijn (O), natuur (N), sociale interactie (S), positieve herinneringen aan jeugdige zomers (Cpm), temperatuur (T) en het vooruitzicht op vakantie (He). Arnall heeft deze elementen zelfs in een heuse formule gegoten (O + (N x S) + Cpm/T + He), maar ook zonder deze formule is duidelijk dat de gelukkigste dag van het jaar op deze manier volgens Arnall op of rond 21 juni moet vallen. Dat deze uitkomst (en de gehele formule) nadrukkelijk door het bedrijf Wall’s Ice Cream is gepresenteerd in een opbeurend zomers persbericht zegt waarschijnlijk evenveel over de vrolijkheid van de uitgerekende dag als over de stemming van Cliff Arnall zelf, bij het verzinnen van deze formule.

Arnall moet gedacht hebben: ‘bij elke yin hoort een yang’, want ook voor het bepalen van de meest deprimerende dag van het jaar bedacht hij een formule. Een formule die er even indrukwekkend als ondoorgrondelijk uitziet, met elementen als het weer, financiële situatie, het aantal dagen sinds Kerstmis, de tijd die verstreken is sinds het niet nakomen van goede voornemens, het persoonlijke motivatieniveau en de mate waarin iemand voelt actie te moeten ondernemen:

[W + (D – d)] x TQ
———————-
M x NA
(W = het weer; D = schulden; d = salaris; T = de tijd die verstreken is sinds Kerstmis; Q = de tijd die verstreken is sinds uw laatste stoppoging; M = motivatie; NA is de noodzaak om actie te ondernemen.)
Ergens tussen 18 en 24 januari ben je volgens Arnall het minst vrolijk. Het is maar dat je het weet.

(Dit is een fragment uit mijn boek Tien verdwenen dagen – over de menselijke maat achter ons wereldbeeld.)

Sinterklaas en God: ongelofelijk gelovenDecember lijkt uitgevonden om de irrationaliteit van de menselijke soort pijnlijk aan te tonen. De maand begint met een hartslagverhoging, die in de eraan voorafgaande weken zorgvuldig is opgebouwd: het feest van Sinterklaas. Als om de maand niet te doen kantelen onder dit emotionele zwaartepunt, is december ook aan het einde voorzien van een spiritueel evenement: Kerstmis.
Sinterklaas en Kerst lijken mijlenver uit elkaar te staan: kapitalisme versus spiritualisme. Nep versus echt. Kind versus volwassene. Maar desondanks gaat het hier misschien eigenlijk om één en dezelfde persoon en zou bij nadere bestudering een conclusie kunnen zijn: Sinterklaas ís God.
Ga maar na: beiden zijn heilig, hebben een witte baard, en begeven zich meestal op onmenselijke hoogtes. Ze zijn allebei goedgevig, maar alleen wanneer er een toegewijd geloven tegenover staat. Zodra kinderen niet meer geloven dat Sinterklaas bestaat, stopt hij abrupt met het verschaffen van cadeaus – vaders en moeders nemen deze taak onmiddellijk over. God idem dito: niet-gelovigen krijgen niets van hem – Darwin neemt voor hen zijn taken waar. Die had trouwens ook een witte baard, maar dat terzijde.
Het is een geestelijke achtbaan waar de mens gedurende de loop van zijn leven in zit. Als kind is zijn geloof in Sinterklaas onomstotelijk. Volwassenen – die zouden toch beter moeten weten – doen er dan ook alles aan om dat geloof aan te wakkeren. Eenmaal groot geworden stappen zij soms over op die andere heilige, waarvan ze dan ineens zeker lijken te weten dat die wél door de schoorsteen past. En dit, terwijl het alter ego van de Sint zijn eigen bestaan nog nooit met één enkel tastbaar bewijs heeft aangetoond. Zijn kaarten zijn eigenlijk het zwakst, van de twee. Hoe minder zichtbaar, des te hoopvoller de volwassen illusie, lijkt het wel.

Wij weigeren het bestaan te aanvaarden van iemand die we met krachtige regelmaat zien verschijnen, toezingen en hardop bedanken. Maar we geloven daarentegen wél in iets wat we niet zien. ‘Ik denk, dus ik ben’ zei Descartes – ‘in de war’, zou ik er soms aan toe willen voegen.
Als wij ooit nog eens door toekomstige beschavingen opgegraven en onderzocht worden, zullen zij niets van onze overtuigingen begrijpen. En als ze het wel begrijpen, snappen ze het niet.

Stanley MilgramAls jongvolwassene zag ik tijdens een psychologiecollege eens een opname van een beroemd geworden experiment van psycholoog Stanley Milgram. De beelden en geluiden van het experiment, dat ging over volgzaamheid, kwamen hard aan. Ik werd door dat belangrijke moment in mijn leven (bedankt nog, meneer Veenendaal) zeer terughoudend met de uitspraak ‘ik zou dat nooit zo gedaan hebben’.

De Amerikaanse sociaalpsycholoog Stanley Milgram zette in 1961 een experiment op om te onderzoeken hoe het in de Tweede Wereldoorlog had kunnen gebeuren dat de nazi’s, mensen van vlees en bloed, de afschuwelijke dingen hadden gedaan die ze gedaan hadden. Het experiment bestond hieruit dat hij aan vrijwilligers vertelde dat hij onderzoek deed naar de ontwikkeling van prestaties onder druk van straf. Hij vroeg deze vrijwilligers om te helpen in de vorm van het toedienen van – aanvankelijk kleine – elektrische schokken aan mensen, eveneens vrijwilligers, die een vraag van een vragenlijst verkeerd hadden beantwoord. De verhouding tussen de ‘straffen’ en vervolgens het aantal goede en foute antwoorden zou de wetenschap iets leren over de onderzoeksvraag.
De crux van het onderzoek was echter een geheel andere. Het apparaat waarmee men de schokjes moest toedienen, begon met een nog onschuldig ogende 15 volt op het bedieningspaneel, oplopend per fout gegeven antwoord met telkens 15 volt tot een schrikbarend maximum van 450 volt. Geen zinnig mens zou zo ver gaan, want we hebben het hier over meer dan een mogelijk dodelijk voltage. Uit het stopcontact komt 220 volt en dat is voldoende om een volwassen mens te doden. Onwillekeurig moest ik denken aan het testen van een 9V-batterij – zo’n rechthoekige met twee rondjes – door de twee metalen contactpuntjes even tegen je tong te houden: heel vervelend als er nog spanning op zit.
Dat de schokken niet echt waren wisten deze vrijwilligers niet, en doet ook verder niet ter zake. Dat geldt ook voor het feit dat de ondervraagde in het complot zat. Wat men vooraf ook niet wist, en achteraf de wereld zou schokken, was dat 65 procent van de mensen doorging tot het maximum van 450 volt. Dat is twee op de drie. Wel vaak – niet altijd – in grote gewetensnood, en altijd met goedkeuring van de experimentleider. En daar zat nu juist de sleutel van het onderzoek: deze leider ontsloeg de deelnemer van zijn of haar verantwoordelijkheid door die zelf op zich te nemen, onder het doen van de uitspraak: ‘The experiment requires that you continue’, n de nodige gevallen aangevuld met: ‘I take full responsibility’. De deelnemers, hoewel nog steeds veelal bezwaard, voelden zich hierdoor vooral de uitvoerder en niet de verantwoordelijke, en de meerderheid ging dus verder met hun dodelijke toediening.
Pikant detail is dat de deelnemers de ‘slachtoffers’ vanaf 75 volt hoorden kreunen, en vanaf 115 volt hoorden schreeuwen en gillen na ontvangst van de ‘schok’, zelfs hoorden smeken om te mogen stoppen. Deze mensen waren niet te zien, want ze zaten in een andere kamer. En het werd nóg erger, want na het toedienen van de korte doch hevige schokken met de potentieel dodelijke intensiteit van 315 volt kwam er helemaal geen respons meer uit de belendende kamer. ‘You should perceive no respons as a wrong answer and apply the next level’, zei de experimentleider daarop, waarna meer dan de helft van de vrijwilligers uiteindelijk 450 volt toediende. Het griezelige is dat de deelnemers – die vooraf waren gevraagd hoe ver ze zouden gaan – zich lelijk in hun uiteindelijke gedrag hadden vergist.
Uit de resultaten van dit beruchte experiment blijkt dat je vooraf niet altijd een betrouwbare inschatting kunt maken van je eigen gedrag. Dat het hier om gewone mensen als jou en mij ging is uitvoerig onderzocht en nadrukkelijk bevestigd. De resultaten waren ook niet afhankelijk van sekse, ras, geloofsovertuiging, opleidingsniveau of wat dan ook, maar toonden aan dat gewone mensen tot gruwelijk gedrag in staat zijn, wanneer een ander ze daarvoor van een – al dan niet – legitieme motivatie voorziet.
Griezelig.

Je kunt hier een opname van het experiment van Obedience to Authority van Milgram zien. Het bevat schokkende beelden.

SegregatieOns wereldbeeld is vervormd, subjectief, klopt niet met de werkelijkheid (bestaat die dan?), en is zeer moeilijk bij te stellen. Vroeg opgedane, veel herhaalde en ingesleten waarnemingen nemen hun gerieflijke zitplek in onze hersenen in. Ze omringen zich met allerlei vormen van gemak en zijn niet van plan zich uit hun comfortabele posities te laten verdrijven door indringers met nieuwe ideeën, die altijd als jong en onervaren worden gezien en dus minder rechten hebben. Misschien is dit vooral lastig maar nog relatief onschuldig, dacht ik eerst. Totdat ik op een pikant experiment stuitte. Over onderhuids racisme.

Het Amerikaanse Social Psychology Network biedt op zijn website de Implicit Association Test aan, die iets moet zeggen over de onbewuste attitudes van een individu over rassen en geslachten. Nou ja, niet van zomaar een individu: van mij. Ik negeerde de expliciete waarschuwing die ik te zien kreeg vóór het aangaan van één van tests (‘If you would rather not read these interpretations or risk discovering hidden biases, please do not continue’), werd er eigenlijk wel door aangemoedigd, en startte met het doen van de Racial Test. De bedoeling was om zo snel mogelijk te reageren op beelden en uitspraken, waarin altijd combinaties van rassen en waarden worden voorgelegd. Toen ik de test had afgerond volgde er direct een jury-uitspraak. Die luidde: ‘Your data suggest little to no automatic preference between European American and African American.’ Ik voelde me opgelucht, zeker toen ik zag dat ik tot een minderheid van 12% behoorde, wat ik overigens niet als een overwinning beschouwde. De resultaten van meer dan een miljoen deelnemers aan de test toonden geen goed nieuws, hoewel het nieuwe er natuurlijk wel af was, na eeuwen van raciale discriminatie:

Test Result
% of Test Takers
Strong automatic preference for White people
48%
Moderate automatic preference for White people
13%
Slight automatic preference for White people
12%
Little or no automatic preference
12%
Slight automatic preference for Black people
6%
Moderate automatic preference for Black people
4%
Strong automatic preference for Black people
6%

Zelfs als we ondanks dergelijke preferences ons mild zouden gedragen in het maken van keuzes in het dagelijkse leven, dan vond er een hoge mate van groepsvorming plaats. Dat wordt kleurrijk aangetoond door weer een ander testje, dat van Nobelprijswinnaar Dr. Thomas Schelling. In deze test moet de maker de groene en blauwe fiches op een soort dambord zo arrangeren, dat een fiche van een bepaalde kleur minimaal drie fiches van dezelfde kleur als buur heeft. Dat lijkt misschien op het eerste gezicht vrágen om monochrome wijken, maar wanneer je weet dat het totaal aantal buren van elk fiche meestal acht is (behalve aan de randen van het bord), lijkt dat aantal van drie wel mee te vallen. Het eindresultaat van mijn test was niet geheel onverwacht, maar desondanks teleurstellend: het bord bestond vrijwel uit één vlek van samengeklonterde groene fiches, omringd door drie kleinere blauwe groepjes. Fijntjes werd er onder het onder mij behaalde resultaat nog opgemerkt: ‘None of the tokens sought to avoid the other group or would even have been bothered by having most neighbours by a different colour, yet the end result was a high degree of segregation.’ Schelling’s conclusie: milde individuele voorkeuren leidt tot sterke segregatie in groepen.

Het experiment met het masker van Charlie Chaplin, waarover ik schreef in een eerder blog, had duidelijk gemaakt hoe moeilijk onze perceptie te veranderen is, zelfs als je dat bewust en uit alle macht probeert. Wat me nu vooral trof, is de relatie tussen wat Charlie en de hier genoemde experimenten aan het licht brengen: onbewuste, moeilijk te veranderen attitudes kunnen vergaande gevolgen kunnen hebben, zelfs als ze tot milde voorkeuren leiden.
Charlie Chaplin, fiches, lastige vragen: we kunnen er een boel van leren. Als we willen.

Klik hier om zelf de Implicit Association Test en/of de segregatietest te doen. Als je durft.

(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek over irrationaliteit dat verschijnt in het voorjaar van 2018.)

Charlie ChaplinIn mijn vorige blog schreef ik over de Amerikaan Virgil, de man die ziende blind was. Deze blinde man werd diep ongelukkig nadat hij zijn gezichtsvermogen had herkregen door middel van een operatie. Virgil was niet in staat om zich geestelijk aan te passen aan zijn nieuwe wereld. Voor ons zienden is dat moeilijk invoelbaar. Gelukkig is er Charlie Chaplin, die een bijzondere demonstratie geeft van de onwil van onze hersenen, die maar wat graag blijven geloven in een illusie.

Psycholoog Richard Gregory van de universiteit van Bristol, die als arts te maken had gehad met enkele blinde patiënten die hun gezichtsvermogen hadden teruggekregen, schreef dat ‘conflict en crisis onvermijdelijk zijn als levenslange waarnemingsgewoonten en –strategieën veranderd moeten worden. Zulke conflicten liggen besloten in de aard van het zenuwstelsel zelf, omdat de […] volwassene die zijn hersenen een leven lang aangepast en op een speciale manier ontwikkeld heeft, zijn hersenen nu moet vragen dat allemaal om te draaien.’Wat hij daar precies mee bedoelde is schokkend in beeld gebracht door een simpel visueel experiment dat ik op de website van deze professor Gregory tegenkwam.
De door mij gebruikte omschrijving ‘visueel experiment’ leek bijna lachwekkend overdressed voor het plaatje dat ik aantrof: een plastic masker van Charlie Chaplin op een stokje. Het plaatje was de start van een filmpje, en zonder grote verwachtingen klikte ik op play. Het masker van Charlie begon langzaam rond te draaien, onder de begeleidende en zeer overbodig lijkende uitleg van de toen 86-jarige professor (professor Gregory is een jaar later overleden, in 2010). Een kind kon zien wat het was: een masker, zoals je dat kon kopen in een amusementswinkel (met zo’n vervelend en altijd te vroeg knappend elastiekje waarmee je het voor je gezicht kon doen). De professor begon uit te leggen dat het masker hol van binnen was. Ik begon lichtjes te twijfelen aan de hedendaagsheid van dit ‘experiment’, want hier wees werkelijk niets op iets wat ook maar de geringste verwondering zou kunnen opwekken. De holle kant draaide nu langzaam in beeld. Ja, inderdaad, vermoeden bevestigd, niets aan de hand. Totdat het moment kwam dat de voorkant van het masker niet meer in zicht was. De holle binnenkant van Charlie leek plotseling volledig naar buiten gekeerd, het was naar mij toe gericht, niet van me af. Er moest een truc met het beeld zijn uitgehaald, leek het wel, want hier leek iets te gebeuren dat niet kon.
Na nog een halve draai keerde de voorkant van het masker terug, degradeerde de binnenkant weer tot hol, en alles leek weer normaal. Het geheel draaide rustig door, en liet keer op keer hetzelfde tafereel zien. Telkens veranderde als bij toverslag de binnenkant van het masker van hol naar bol, keek de kijker aan, draaiend in een richting die tegengesteld was aan die van de draairichting van de buitenkant van het masker. Het maakte het geheel vanzelfsprekend nog onmogelijker en verwarrender. Met stijgende verbazing liet ik mij telkens visueel foppen. De professor nam mij de lage verwachtingen die ik van het experiment gehad had niet kwalijk, en legde rustig uit: ‘Your brain refuses it to see as hollow, simply because it is so unlikely.’ Wij weten uit ervaring dat de neus van een gezicht naar buiten steekt, dus wanneer we zien dat het tegenovergestelde het geval is, wijzen we dat beeld af, of we willen of niet. Gregory vervolgde: ‘This demonstrates the immense power of top down knowledge which will actually counter signals bottom up from the senses and force an extraordinary illusion in which the sensory information in the present is cancelled by immense knowledge derived from the past.’ (Ja, lees die zin gerust nog een keer. Het is de moeite waard.)
Zelfs na een enorme zelfopgelegde geestelijke krachtsinspanning was ik niet in staat om de illusie te ontmaskeren en te zien wat er werkelijk gebeurde. Ik wíst dat de achterkant van het masker hol was, maar ik was niet in staat om het op die manier waar te nemen, hoe goed ik mijn best ook deed. Na een keer of tien intensief proberen ving ik iets van een glimp van de werkelijke draaiing van de achterkant van het masker op, maar steeds niet langer durend dan een kort moment, snel weer ingenomen met de optische illusie van een naar buiten gekeerde binnenkant.
Er is niets overtuigender dan zelf dit simpele maar indrukwekkende testje bekijken, dus ik daag je uit om meester te worden over je waarneming. Klik hiervoor op de link naar het filmpje: http://www.richardgregory.org/experiments/video/chaplin.htm. Ik hoor graag van je na hoeveel pogingen je in staat was je hersenen te overtuigen dat ze niet zagen wat je dacht te zien. Of zoiets. Succes!

(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek over irrationaliteit dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

At First SightVirgil werd kort na de tweede wereldoorlog geboren op een kleine boerderij in Kentucky. Hij zag slecht, en werd op jonge leeftijd vrijwel blind. Licht en donker kon hij nog wel onderscheiden, maar meer zat er niet in. Tenminste, dat leek heel lang zo, totdat hij op latere leeftijd Amy ontmoette. Zij zou in meerdere opzichten licht in het leven van Virgil brengen. Virgil en Amy werden verliefd, en de trouwdatum werd vastgesteld. Een nieuw leven brak aan voor de inmiddels 50-jarige Virgil. Niet in het minst door het idee dat zijn aanstaande vrouw had opgevat om het huwelijk als ziende aan te gaan: Amy stelde een operatie aan Virgil’s ogen voor. Dat dat er niet eerder in zijn leven van was gekomen had deels te maken gehad met de passieve instelling die de blinde vrijgezel gaandeweg in zijn leven had ingenomen.

Virgil stemde er mee in. Wat had hij te verliezen? De artsen zagen mogelijkheden. In september van het jaar 1991 was het zover. Virgil werd eerst aan zijn rechteroog geopereerd. De staar werd verholpen en hij kreeg een nieuwe lens. Het oog werd toegedekt met een verband, dat er na een etmaal af mocht.
Virgil zat op zijn ziekenhuisbed, omringd door ziekenhuispersoneel en Amy, toen de behandelend arts het verband begon te verwijderen. De grote vraag was of, en in hoeverre, de operatie Virgil zijn gezichtsvermogen had teruggegeven. Virgil vroeg zich heel iets anders af, nadat het verband was verwijderd. Zijn oog deed het, om het maar even technisch uit te drukken, maar daar leek dan ook alles mee gezegd. Maar Virgil had niet een uitgevallen zintuig teruggekregen. Het enige waar hij mee verrijkt was geworden was een grote staat van verwarring.
Iedereen keek Virgil aan, afwachtend, hopend op een kreet van bevrijding en blijdschap. Er gebeurde niets. ‘En?’ vroeg één van de artsen hoopvol, na een aantal lange seconden tussen hoop en vrees te hebben gewacht. Virgil draaide daarop zijn hoofd naar de arts. De stem van de arts was de eerste zintuiglijke waarneming sinds de verwijdering van het verband die Virgil kon thuisbrengen. Hij had geen idee gehad wat hij had gezien. Er was weliswaar licht, een explosie van licht bijna, er waren kleuren, er was beweging, maar dat leverde eerder een kakofonie aan indrukken op dan een synthetisch beeld. De verzameling rare vormen, gaten, lijntjes van licht en schaduw die zich vlak bij zijn oog had bevonden bleek de bron van de stem geweest te zijn – het moest dus wel het gezicht van de arts voorstellen, reconstrueerde hij. Virgils oog functioneerde, maar zijn hersenen konden niets maken van de wirwar van lijnen, vormen en bewegingen die voor alle andere aanwezigen zonder enige moeite waren te interpreteren als de meubels en de mensen om hen heen.

De start van Virgil’s ziende leven was exemplarisch voor het verdere verloop ervan. Vanwege het medische ‘succes’ van de operatie werd na enige tijd ook het linkeroog aan dezelfde soort operatie onderworpen, zoals vooraf ook gepland. Hoewel Virgil’s zicht niet voor 100% herstelde, zag hij voldoende om niet meer als blinde door het leven te gaan. Tenminste, dat was wat iedereen verwacht had op basis van het succes in medisch opzicht. De werkelijkheid was, dat Virgil gehandicapter was geworden dan hij ooit geweest was. Een stuk van zijn huis vol met lijnen en vlakken, licht en schaduw, bracht hem zeer van zijn stuk en stelde hem voor raadsels – voor iedere andere bezoeker in het huis stelde dat de trap naar de eerste verdieping voor. Virgil zag, maar nam niet waar. Dat ging zover, dat hij zijn hond en zijn kat niet van elkaar kon onderscheiden. Hij behandelde ze dan ook niet altijd overeenkomstig hun aard, tot ergernis van de huisdieren zelf.
De oplossing voor dit soort moeilijkheden lag voor de hand, maar vormde niet een lange-termijn oplossing. Het gebruik van zijn tastzin deed hem ontdekken of hij met zijn kat of met zijn hond te maken had, wanneer hij van de deur bij de trap was aanbeland, hoe hij een beker melk kon inschenken zonder er een enorme wanboel van te maken. Oftewel: leven als een blinde. Virgil had zich bijna een halve eeuw laten leiden door zijn sterk ontwikkelde tastzin, reukvermogen en gehoor; het was voor hem vrijwel onmogelijk om de op zijn netvlies vallende warboel van beelden met deze geoefende zintuigen in verband te brengen. Gevoel voor tijd was ook een belangrijk ‘zintuig’; Virgil schatte als blinde in hoe lang het duurde voor hij van de voordeur bij de trap was, en kon op die manier met een stabiele omgeving zijn weg moeiteloos vinden, net zoals dat geldt voor alle (geoefende ) blinden.
Virgil had grote moeite om het vermogen om te zien als uitbreiding toe te voegen aan zijn arsenaal zintuigen. Dat was meer dan lastig – het was verwarrend en destructief – maar kwam misschien nog wel het sterkst tot uitdrukking wanneer zijn zintuigen elkaar gingen tegenspreken. Dat was het geval bij het kijken naar tweedimensionale afbeeldingen. Een schilderij was niet meer dan een vlak met kleuren, zelfs als het ging om figuratieve werken. Een foto van een landschap zei hem niets. Een afbeelding van een appel vormde een raadsel.
In plaats van de euforie die je zou verwachten bij een blinde die zijn zicht terugkrijgt, had het Virgil niets dan ontreddering, verlatenheid en angst opgeleverd. Hij verviel steeds meer in het gebruik van zijn getrainde zintuigen, maar dan met gesloten ogen, om zich weer te kunnen bewegen in een voor hem bekende wereld. Hij ging zich weer als blinde gedragen. Uiteindelijk werd hij ziek en stierf als een ongelukkig mens.

(Het waargebeurde verhaal van Virgil is later verfilmd als At First Sight.)

(Lees meer over onze irrationele omgang met gezichtsbedrog in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

Cognitieve dissonantieIn 1954 ontving huisvrouw Dorothy Martin in haar Amerikaanse woonplaats Lake City een brief. Het was niet een brief zoals Dorothy die gewend was te krijgen. Deze brief was afkomstig van een wezen genaamd Sananda van de planeet Clarion. De brief bereikte Dorothy niet via de brievenbus, maar werd aan haar doorgegeven ‘via een vibratie van hoge densiteit, die haar hand sidderend over het papier van een schrijfblok stuurde’. Mevrouw Martin kreeg dus een bericht door, dat ze zelf opschreef. De inhoud van het bericht luidde: ‘De stijging van de bodem van de Atlantische Oceaan zal het land aan de Atlantische kusten doen onderlopen; Frankrijk zal zinken. […] Rusland zal één grote zee worden […] een geweldige golf zal de Rocky Mountains in razen […] met het doel ze te zuiveren van de aardse wezens en de nieuwe orde te scheppen.’

Dat klonk nogal verontrustend, en dat moet Dorothy Martin ook gedacht hebben. Er volgden meer berichten, allen via de trillende hand van Dorothy vastgelegd. Zo kwam ook de geruststellende voorspelling bij haar binnen dat allen die geloofden in de god Sananda gered zouden worden; een ruimteschip zou hen ophalen, en behoeden voor de op handen zijnde zondvloed.
U mag hier natuurlijk van alles van denken en vinden, en dat was ook wat Dorothy Martin en haar kleine groepje volgelingen zelf deden. Ze namen de moeite om één persbericht te sturen naar de lokale krant, die op een achterpagina de kop plaatste “PROPHECY FROM PLANET. CLARION CALL TO CITY: FLEE THAT FLOOD. IT’LL SWAMP US ON DEC. 21”.Daarna werd het stil rond de groep; ze vonden het níet nodig verder paniek te zaaien. Zelf gingen ze zich vol overtuiging wijden aan het scenario dat hen redding moest brengen: geloven.
Leon Festinger, een eenendertigjarige psycholoog van de universiteit van Minnesota, las het bericht. De kans die de onderzoeker voor zich zag zou zich niet gauw meer met een vergelijkbare intensiteit voordoen. Festinger wilde meemaken hoe de groep gelovigen zich zou gaan gedragen in de aanloop naar het fatale uur, namelijk dat van middernacht op 21 december 1954. Maar nog groter was zijn interesse in de uren na middernacht. Festinger was zelf geen gelovige, althans niet in de god Zadanda van de planeet Clarion – sterker nog, hij wist niet eens van het bestaan van deze planeet – en veronderstelde dus dat de groepsleden niet door buitenaardse wezens zouden worden opgehaald. Hoe zouden ze daarmee omgaan?
De groep gelovigen bestond uit niet veel meer dan een man of twintig. Maar kwaliteit leek boven kwantiteit te gaan, want de groepsleden waren allen zeer toegewijd: bezittingen werden verkocht, en enkele leden namen intrek in het huis van Dorothy Martin. Met enige moeite wist Festinger te infiltreren, door zich voor te doen als een volger. Ook hij wilde zogenaamd mee in het ruimteschip van Zadanda.
Op de avond van de 21ste december – wat is er toch met die datum? – zaten alle groepsleden bij elkaar in het huis van Dorothy Martin. Festinger was één van hen. De duisternis was vroeg en snel ingetreden.
De gelovigen konden nauwelijks stil zitten van de spanning en devotie. Nieuwe berichten die Martin ontving hadden geen kalmerende werking; ze droegen bij aan de euforie van de aanstaande redding. Iedereen in het huis stond open voor nieuwe instructies, en die kwamen dan ook. Het merendeel in de vorm van het automatische schrift, maar zelfs enkelen in de vorm van telefonische berichten. Festinger beschouwde die heimelijk als komende van grapjassen, maar de groepsleden wisten dat het om gecodeerde boodschappen ging. Een beller zei: ‘Hé, hoor eens, mijn badkamer staat blank, komen jullie naar mij toe om het te vieren?’ Dit was natuurlijk een geheim bericht, en de groep was uitzinnig van blijdschap, nadat ze er hun interpretatie aan hadden gegeven. Dergelijke berichten golden eerder als bevestiging van hun geloof dan als iets anders.
De avond vorderde. De klok tikte gestaag door, net zo zeker als het einde nabij was. Tenminste, voor alle niet-gelovigen op de wereld; de toegewijde volgers van Dorothy Martin zouden klokslag twaalf uur middernacht immers hun entree in het ruimteschip maken. Vlak voordat het zover was, ontdekte één van hen een stukje metaal op de vloer. Waarschijnlijk volgde er snel op die onschuldig lijkende ontdekking een nieuw bericht, want plotseling waren de groepsleden ervan doordrongen dat het dragen van metaal het ruimtelijk transport in de weg zou staan. Men begon zich daarom als een razende te ontdoen van de metalen onderdelen van de kleding. Knopen werden afgerukt, BH-sluitingen weggeknipt. Zelfs de gulp van één van de mannen werd ijlings verwijderd. Dat ging met nogal wat opwinding gepaard, omdat het nog maar een paar minuten voor middernacht was. Met een verhoogde hartslag namen de groepsleden weer plaats in hun kring in de huiskamer.
Het middernachtelijk uur brak aan. Iedereen staarde naar de klok. Bij de laatste klokslag zou de hemel moeten openbreken – er gebeurde er niets. Daar bleek echter een simpele verklaring voor te zijn: ‘die klok loopt niet goed’, zei er één, ‘we pakken die andere klok erbij, die wel goed loopt.’ Dat was gauw gedaan, en weer zaten ze af te tellen, maar nu voor de andere klok, die nog enkele minuten te gaan had voor het twaalf uur zou zijn.
Ook die klok sloeg twaalf uur. Weer gebeurde er niets. Er waren geen andere klokken in huis die nog enkele minuten van geestelijke redding konden geven. De opwinding nam plaats voor verbazing en verslagenheid. De vloedgolf was nu nog geen zeven uur van hen vandaan, dus het beloofde ruimteschip was nu wel heel erg gewenst. De nacht kroop echter voort alsof er geen Zadanda en planeet Clarion bestond. De groepsleden hadden nog steeds hun overtuiging, maar waren bezig om het gebeuren – of liever gezegd, het uitblijven van enig gebeuren – te rijmen me hun geloof.
En dat lukte. Om 04.45 uur kwam er een nieuw buitenaards bericht binnen bij Dorothy Martin. Ze zat in haar stoel, haar ogen opgeslagen, haar rechterhand trillend de boodschap noterend op haar papier. Die boodschap kwam hierop neer, dat god had besloten om de wereld te sparen, vanwege het licht dat de groep had uitgestraald gedurende hun wake.
De wereld was dus niet niet vergaan ondánks hun geloof – nee, de wereld was gespaard gebleven dankzíj hun geloof. Deze conclusie pepte de groep zo op, dat van enige terughoudendheid en teruggetrokkenheid ineens geen sprake meer was. Er kwam een nieuwe euforie over de groep, en de hele wereld moest het weten. Kranten, televisie en radiostations werden gebeld en uitgenodigd om toch vooral het grote nieuws op te tekenen: Dorothy Martin en haar volgelingen hadden de wereld behoed voor de ondergang.
De psycholoog Leon Festinger was getuige van een fenomeen dat dankzij dit experiment bekendheid zou krijgen: dat van de cognitieve dissonantie. Vanwege cognitieve dissonantie, de afstand tussen iemands overtuigingen en zijn gedrag, resulteert in het verschijnsel dat de mens zijn denken en overtuigingen in lijn brengt met zijn handelingen. In feite hadden de groepsleden twee keuzes na het uitblijven van een nachtelijke ruimtereis: ofwel de conclusie trekken dat ze een stel enorme sufferds waren, ofwel het aanpassen van hun theorieën aan de gebeurtenis. Dat laatste leek hen het minst vervelend. Cognitieve dissonantie staat voor de geestelijke spanning die optreedt door de tegenstrijdigheid (dissonantie) tussen enerzijds houding, gevoel, overtuiging (cognities) en anderzijds gedrag. Door een nieuwe uitleg te geven aan de verschillende cognities en zo de dissonantie op te heffen, verminderen mensen de mentale spanning die optreedt bij gebeurtenissen die tegenstrijdig zijn aan hun opvattingen.
Het afstemmen van je overtuigingen op je handelingen klinkt nogal opportunistisch. Een zichzelf serieus nemend individu zal eerder geneigd zijn te beweren dat hij zich gedraagt naar zijn principes – precies het tegenovergestelde dus. Maar, zoals de dief zei tegen de agent: ‘mijn kinderen moeten toch eten?’ De menselijke geest is flexibel genoeg om zichzelf te beschermen.
Festinger zou er een beroemd psycholoog mee worden. Volgens aardse documentatie overleed Dorothy Martin in 1988.

(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek Dagelijks Irrationeel dat in 2018 is verschenen bij uitgeverij Het Spectrum. Zie www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/dagelijks-irrationeel-over-de-psychologie-van-zelfbedrog/.)

VerzekeringenIk lees ergens dat de Nederlander (wie is dat?) gemiddeld acht verzekeringspolissen heeft. Klinkt veel, maar lijkt me nog een te bescheiden schatting. Hoe oververzekerd ben ik eigenlijk?

Laat eens kijken, allereerst hebben we natuurlijk ons huis dat we liever niet in brand zien vliegen, en als dat onverhoopt toch gebeurt, dan krijgen we daar (na veel soebatten, teruggrijpen op schemerige artikelen uit de polisvoorwaarden – ‘niet gedekt is rookschade waaraan als onnatuurlijk aan te merken vuurbronnen ten grondslag hebben gelegen’- en stress creërende onderhandelingen) wat geld voor. Spulletjes voor in het huis willen we ook graag weer, na die brand, dus dat is een tweede verzekering. Om het huis te kunnen betalen moesten we om een hypotheek te krijgen eerst ons leven verzekeren. Een interessante gedachte, ik heb er de polisvoorwaarden niet op na geslagen, maar het verzekeren van je leven lijkt me maar alleen aan de vermeende Hoogste Maatschappij gegeven, dus wat een aardse verzekeringsmaatschappij op dat vlak te bieden denkt te hebben moet iets anders zijn. Er is in het leven namelijk zo ongeveer maar één gebeurtenis waar je echt van verzekerd kan zijn, en dat is dat je een keer dood gaat. (Hoewel, de Schotse filosoof David Hume is in staat je zelfs híer aan te laten twijfelen, met zijn uitleg over de onvolkomenheden van het gebruik van inductieve argumenten: dat een mens bepaalde gebeurtenissen waarneemt, betekent nog niet dat die gebeurtenissen altijd zullen blijven optreden. We kunnen immers niet een oneindig aantal gevallen waarnemen, dus wie weet zijn er wel voorvallen die we niet waarnemen maar die wel in strijd zijn met onze verwachtingen. Knap is, dat bijvoorbeeld zijn uitleg over dat het helemaal niet zeker is dat de zon morgen weer opkomt zeer plausibel overkomt als je die leest. Zodoende biedt het gegeven dat er tot nu toe nog geen onsterfelijke mensen zijn waargenomen geen zekerheid over onze toekomst. Dat Hume zelf in 1776 overleden is vergeven we hem.) Wat het natuurlijk in werkelijkheid is, zo’n levensverzekering, is een zelfs-wanneer-u-dood-bent-verdienen-we-nog-aan-u-polis. Maar ja, dat bekt niet zo lekker. We gaan verder: auto, boot, motor. Eerlijk zijn, de wegenwacht is ook een soort verzekering, dus laten we die ook meetellen. Voor onze twee kinderen hebben we een ‘studieverzekering’. Ook zo’n schitterende term. Sleept de verzekeraar mijn zoons aan de haren naar de universiteitsbanken, wanneer zij besluiten na de middelbare school een wereldreis te gaan maken? Zal ook wel iets anders betekenen. Tellen we nog de WA en voor de zekerheid nog minimaal één ongetwijfeld ook in een onbewaakt ogenblik afgesloten maar lang vergeten verzekering mee, dan komen we op, even kijken, oeps: voor mij alleen al twaalf verzekeringen! Ho ho, ziektekosten bijna vergeten: dertien. Pensioenopbouw, WAO: vijftien. Het gaat lekker nu. Let op, die verzekeringsjongens zijn sluwer dan slim: ze verzinnen een WAO verzekering, met overtuigende argumenten, en die heb je dus. Of je die ooit uit vrije wil en bij het volle verstand hebt aangeschaft weet je niet, hij is er gewoon en je betaalt er waarschijnlijk al heel lang premie voor. Wanneer je jaren later op een regenachtige zondagmiddag (waar je best lang op moet wachten, het regent in Nederland namelijk slechts 3% van de tijd) tegen beter weten in probeert te ontcijferen wat er allemaal op je salarisstrook staat, zie je gebroederlijk onder ‘Premie WGA (wn)’ staan: ‘419 WGA gat Wn’. Dat moet de verzekering voor het WAO-gat zijn; blijkbaar was de eerder genoemde WAO verzekering zo slecht, dat men het nodig vond om jou een nieuwe polis aan te smeren die de onvolkomenheden van hun eerdere product wegpoetst. Dapper! Maar zo zit ik intussen wel op nummer zestien! (Ik durf niet eens te bedenken wat ‘418 WIA bodem Wn’ betekent.) Ik stop met tellen. Weet je wat, ik deel ze allemaal door K en mij, dan zit ik weer op de acht van de gemiddelde Nederlander, valt het nog best mee.

Net zoals met de term ‘verzekering’ wordt met het begrip ‘garantie’ eigenlijk het tegenovergestelde bedoeld. Wat je zou mogen verwachten bij het krijgen van garantie op een product – de garantie dat de televisie binnen een jaar na aankoop niet stuk gaat -, krijg je niet. De garantie die de fabrikant belooft ís helemaal geen garantie. Integendeel, uit de belofte dat hij de kosten van een reparatie voor zijn rekening neemt, volgt de garantie dat de fabrikant er serieus rekening mee houdt dat het apparaat wel eens stuk zou kunnen gaan. In feite krijgt u dus precies het tegenovergestelde van beloofd wordt. Wat zijn wij toch heerlijke wezentjes.

(Lees meer over onze irrationele omgang met geld in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

Homo EconomicusEr zijn dagen dat er in de nieuwsrubrieken vrijwel alleen aandacht lijkt te zijn voor geld. Rekensommetjes tonen de voors en tegens van zoiets vluchtigs als politieke keuzes, waarbij de illusie wordt gewekt dat de mens afgewogen en berekenbare beslissingen neemt. Zonder dat ik er naar op zoek was, liep ik op een dag langs een gebouw dat in vrijwel alle opzichten afrekent met de illusie van de Homo Economicus. ¹

Nadat ik mijn auto had geparkeerd op de enige plek die ik nabij het centrum van Utrecht kende waar je dat nog gratis mocht doen, liep ik, deels vanwege deze lucratieve daad, deels door het mooie weer, met een prima humeur de stad in. Het gebied tussen mijn auto en het centrum stond vol met glimmende gebouwen, blinkend in de zomerzon. Sommige van die gebouwen leken uit zuiver glas te bestaan, zoveel ramen waren er die contact probeerden te maken met de buitenwereld. ‘Geef me je geld’, leken die kristalpaleizen te zeggen; ze zagen er duur uit, en iemand moest ze toch bekostigen? Een exponent hiervan staarde me aan, dwars door het niemandsland van halflege parkeerplaatsen. Holland Casino, stond erop. Ondanks de als lokker bedoelde kleuren van het Casinologo boven de ingang leek het gebouw toch vooral in zichzelf gekeerd – er was niemand in zicht. Het gebouw deed het meest van alle gebouwen in de buurt zijn best om te schitteren in het zonlicht. Maar door de omringende leegte leek het niet in zijn opzet te slagen. Dat gold waarschijnlijk alleen voor het moment dat ik er liep, want anders zou het geen deel uitmaken van een bedrijf dat per jaar meer dan een half miljard euro met kleine harkjes over de roulettetafels naar zich toe schoof.
Ik bedacht in het voorbijlopen dat het surrealistische beeld van het blinkende bedrijf, midden in een verlaten aandoend deel van Utrecht, één grote illustratie was van de misvatting van de vermeende Homo Economicus, de zogenaamde calculerende mens. Zoals iedereen weet die ook maar een klein beetje logisch kan redeneren, is een casino een plek waar je geen cent wijzer wordt, als je die ene eventuele gelukstreffer niet meerekent. Hoe vaker je er komt, des te groter de zekerheid dat je er in zijn totaliteit met verlies vertrekt. Zou dat niet zo zijn, dan zou een casino een filantropische instelling zijn, en geen bedrijf met een winstoogmerk. Holland Casino zei het zelf, in zijn jaarverslag: ‘De speelautomaten van Holland Casino hebben een uitkeringspercentage van ongeveer 92%.’ Tekenend voor het zelfbedrog dat de mens over zichzelf afroept is niet alleen de intrinsieke betekenis van deze melding (‘je gaat verliezen’), maar ook en vooral de context: het was bedoeld als promotie, niet als waarschuwing. Een uitkeringspercentage van 92% wordt gezien als hoog. Dat je er gemiddeld dus 8% van je geld verliest, staat er niet met zoveel woorden, maar het komt er natuurlijk wel op neer. Alsof dit al niet onrustbarend genoeg was, wees een nieuwsbericht dat ik vlak voordat ik mijn auto had geparkeerd op de radio hoorde nog eens op de Homo Ludens² als overwinnaar van de Homo Sapiens³ en de Homo Economicus: een man die note bene zelf jaren geleden om een toegangsverbod had gevraagd, was nu, op zijn aandringen, toch weer toegelaten. Ongetwijfeld met alle ontwrichtende persoonlijke gevolgen van dien, want iemand die een toegangsverbod vraagt doet dat niet omdat hij bang is om tien euro te verliezen.
Toen ik het casino achter me liet, gonsde er nog een uitspraak uit het jaarverslag van het gebouw door mijn hoofd: ‘We geloven dat er maar één juiste manier is om het casinospel aan te bieden en dat is door ons maximaal in te spannen om gasten waar nodig tegen zichzelf in bescherming te nemen’. Het jaarverslag van Holland Casino leek te willen wijzen op nog een ondersoort van de Homo Economicus. Er stond namelijk: ‘Ondanks een positief operationeel resultaat werd afgelopen jaar een verlies geleden van 9,9 miljoen euro’. De uitspraken uit het opstel van de Casinobaas, en het vermeende bestaan van de Homo Economicus, leken me veelzeggend tegenstrijdig. Misschien moest de huidige benaming van de mensensoort wel als volgt luiden: Homo Economicus Creativus = iemand die zo goed kan rekenen en verhullend formuleren dat hij in staat is anderen in financiële verwarring achter te laten.

Homo Economicus = economische (calculerende) mens
Homo Ludens = spelende mens
Homo Sapiens = verstandige mens

(Lees meer over onze irrationele omgang met geld in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

Stephen Unwin, waarover ik in mijn vorige blog schreef, vond dat hij kon uitrekenen dat de kans dat God bestaat 67% is. De Franse Blaise Pascal ging in 1669 nog een stap verder. Hij rekende uit wat de gevolgen zijn van wel of niet geloven. Deze Franse wis- en natuurkundige maakte hierbij dankbaar gebruik van het wiskundige begrip ‘oneindig’. Zijn redenering omvatte twee mogelijke scenario’s: één waarin God wel bestaat, en één waarin Hij niet bestaat. De gok van Pascal.

Stel (eerste scenario): God bestaat niet. Aan het eind van je leven gekomen heb je het dan als gelovige weliswaar je hele leven bij het verkeerde einde gehad, maar ach, niks aan de hand. Je gaat dood, en er is niks meer. Einde verhaal. Uitkomst: geen schade. De niet-gelovige had het al die tijd juist. Ook dood. Ook geen schade. Verschilletje: Pascal beredeneert dat het in dit scenario toch beter is om in God te geloven, want gelovigen leiden betere levens en maken de wereld een stukje beter, volgens hem. Een klein maar niet onbelangrijk voordeel voor geloven dus, in dit scenario.
Het tweede scenario is: God bestaat wel. De gelovige wacht de eeuwige hemelse velden van geluk, want hij was in zijn aardse leven immers fan van de juiste club, want hem recht geeft op gratis toegang. Oneindig lang. En dus is zijn geluk oneindig groot. De heiden wacht een ander lot, volgens de gok van Pascal. Hij die het zijn hele leven heeft vertikt om de Waarheid en er daardoor waarschijnlijk op los geleefd heeft te zien krijgt voor straf een toegangskaartje voor de hel. Oneindig lang. Niet leuk.
Tot zover lijken deze scenario’s vooral op iets wat misschien iedereen had kunnen verzinnen. Maar Pascal maakte deze beredenering helemaal af met toevoeging van rekenwerk. Gesteld dat de kans dat God bestaat heel klein zou zijn, bijvoorbeeld één procent, dan zouden de uitkomsten ‘hemel’ en ‘hel’ nog steeds oneindig groot zijn. Want: 1% van oneindig is nog steeds oneindig. Zoals ook 0,000000000000001% van oneindig nog steeds oneindig is. Dat betekent in scenario 1 (God bestaat niet) een uitkomst van nul. Niks. Maar scenario twee komt op oneindig lang leed (voor de ongelovige) of oneindig paradijs (voor de gelovige). Ergo: Pascal beredeneerde dat het statistisch gezien het beste is om in God te geloven, los van of Hij nou wel of niet bestond. De uitkomst van wat later bekend is geworden als ‘De Gok van Pascal’ is dan ook: neem aan dat God bestaat.

Elke wiskundige zal onderschrijven dat een hele kleine kans op oneindigheid nog steeds oneindigheid als rekenkundige uitkomst zal hebben. In dat opzicht lijkt Pascal’s redenatie te staan als een huis. Niemand wil toch kiezen voor een oneindig bestaan in de hel? Dus: heeft Pascal gelijk? Doen ongelovigen er goed aan om zich te bekeren? Om die vraag te kunnen beantwoorden is het nodig om de argumentaties van Blaise Pascal eens aan een kritische analyse te onderwerpen. Niet zozeer om het eindresultaat te bekritiseren, maar om na te gaan waar eventuele valkuilen zitten in de uiteenzetting.
De belangrijkste valkuil in ‘De Gok van Pascal’ is in eerste instantie misschien niet eens zo heel zichtbaar. Die zit in de stap tussen uitkomst en bewijs. Dat het statistisch gezien het veiligst zou zijn om in God te geloven is nog geen bewijs voor zijn bestaan. Het is alleen de uitkomst van een rekensom.
Een ander probleem in ‘De Gok van Pascal’ is op het eerste gezicht misschien ook niet zo heel erg duidelijk, maar is wel helder te maken. En wel als volgt: als ik stel dat er naast de God van Pascal nog een andere God bestaat (laten we hem Joris noemen), kan ik daar dezelfde beredenering op los laten. Maar als ik toevoeg dat bij Joris een duivel en een hel hoort die oneindig veel erger zijn dan die van de Christelijk God van Pascal, is het statistisch gezien veiliger om in Joris te geloven dan in die van Pascal. Ergo: je kunt beter aannemen dat mijn God, mijn duivel en mijn hel bestaan.
Graag gedaan.

Wil je ontdekkingsschrijvernieuws blijven ontvangen? Meld je dan aan voor ontvangst van de nieuwsbrief. Of volg @MichielvStraten op Twitter.

(Lees meer over onze irrationele omgang met geloof in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

The probability of GodDe Britse natuurkundige Stephen Unwin ‘bewees’ in 2003 dat het zeer waarschijnlijk is dat God bestaat. Nee, vergeef me, ik moet preciezer zijn (want dat was hij ook): hij rekende uit dat de kans dat God bestaat 67% is. Jawel! Voor deze opzienbarende rekensom combineerde hij zijn kundigheid in de kansberekening met zijn geloof als, tja, gelovige. Unwin maakte bij zijn zoektocht naar de Waarheid gebruik van Bayesiaanse statistiek. Voor de paar lezers onder u die geen expert zijn in die tak van de statistiek zal ik Unwin’s rekensom even toelichten. Geen nood, het is niet ingewikkeld.

Unwin begon met het uitgangspunt dat, wanneer er aangaande het bestaan van God twee mogelijke uitkomsten zijn (hij bestaat wel of hij bestaat niet), we er goed aan doen om elk van die twee mogelijkheden dezelfde kans toe te dichten. Gevalletje fifty-fifty dus. De Bayesiaanse statistiek schrijft voor dat je vervolgens argumenten introduceert en die vervolgens elk een waarde geeft. Al die waardes hebben invloed het gekozen uitgangspunt van, in dit geval, 50-50. Unwin voerde zes argumenten in in zijn Bayesiaans rekenmodel. Zijn eerste argument betrof het bestaan van goedheid. De net genoemde statistische a priori kans dat God bestaat op 50% stijgt hierdoor volgens Unwin naar een a posteriori waarschijnlijkheid van 91%*. Dat tikt lekker aan. Helaas daalt dat percentage door het invoeren van het volgende argument, zijnde het bestaan van menselijke slechtheid, naar 83%. Valt nog mee. Natuurlijke slechtheid (aardbevingen, kanker, enzovoort) krijgt een zwaardere invloed, want de kans op Gods echtheid daalt hierdoor ineens naar 33%. Wonderen en religieuze ervaringen van gelovigen (!) doen uiteindelijk het rekenwerk eindigen in de eerder genoemde 67% kans op het bestaan van God.

Iedereen mag hier natuurlijk het zijne van denken. En ik denk er het mijne van. En ik wil je ook uitleggen waar dat laatste uit bestaat. Want Unwin ging duidelijk niet over één nacht ijs. En dat doe ik ook niet.
Unwin doet alsof het logisch is om als uitgangspunt te nemen dat de a priori kans dat God bestaat fifty-fifty is. Dat is hetzelfde als besluiten dat de a priori kans op het bestaan van Marsmannetjes 50% is; ook daarvoor zijn er namelijk slechts twee mogelijkheden: ze bestaat wel of ze bestaan niet. (Nog beter illustreert de sollicitant dit, op gesprek bij het Centraal Bureau voor Statistiek voor de functie van statistisch medewerker. ‘Er staat hier een schaal met knikkers’, zegt de personeelsmanager tegen hem. ‘Er zit 1 rode knikker in en 99 blauwe. Wat is de kans dat u, zonder te kijken, de rode pakt?’ De sollicitant denkt even na en zegt dan: ‘Vijftig procent: je pakt hem wel of je pakt hem niet!’ Slechte grap? Misschien. Maar dat was een grap, en grappen mogen slecht zijn. Serieus bedoelde rekensommen niet.)
Speciale aandacht vraag ik voor de twee laatstgenoemde van Unwin’s argumenten: het bestaan van wonderen en religieuze ervaringen. Is dit soort ‘gebeurtenissen’ nou net niet voorbehouden aan, eh, gelovigen?
Vervolgens rammel ik nog even aan de verder zo onberispelijk ogende rekenkundige benadering van Unwin’s statistische benadering. Hoewel de kwantificering van elk door Unwin genoemd argument zijn werkwijze doet lijken als iets met een hoog objectiviteitsgehalte, stort dat idee als een kaartenhuis in elkaar wanneer je je realiseert dat het lijstje door Unwin opgevoerde argumenten volkomen arbitrair is. De genoemde pro-argumenten zijn beargumenteerbaar. Ze zijn aanvulbaar met een oneindig scala van contra-argumenten, waarvan Unwin er echter slechts twee (!) opnam in zijn berekening. (Dat scala hoef ik toch niet te noemen hier? Pak de krant van vandaag er even bij, en je hebt al snel een representatief lijstje.) En voor de oplettende lezer: inderdaad is het lijstje pro-argumenten ook aan te vullen met tal van nog niet door Unwin genoemde goedheden. En zelfs die constatering doet eerder afbreuk het Godsbewijs van Unwin dan dat het de boel verstevigt, want het laat zien dat je vooral eruit krijgt wat je er zelf in stopt.

Unwin noemde zijn methode ‘A simple calculation that proves the ultimate truth’. De eerste drie woorden uit dat citaat lijken me juist.

* Als je precies wilt weten hoe Unwin zijn rekensom uitvoerde verwijs ik je naar zijn boek The Probability of God (Three Rivers Press, 2003).

(Lees meer over onze irrationele omgang met geloof in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)

Nieuwsbrief
Blijf op de hoogte van nieuws, verhalen en andere ontdekkingsschrijverij. Je kunt je hier aanmelden voor mijn maandelijkse nieuwsbrief.