Jehan Somer uit Middelburg had op zijn reis door het 17de eeuws Turkije volop oog voor de schoonheid van een lokaal gewas, dat zich door zijn kleurenpracht onderscheidde van alles wat Somer daarvoor gezien had. De sultans in Constantinopel hadden tuinen vol tulipas, kleurrijke bloemen in allerlei variaties. Velden vol kleurden hun tuinen, ja, het leven zelf, zo vond Somer. De tulpen, zoals de Turkse bloemen genoemd werden door de Hollanders die Somer er mee in aanraking bracht, waren mooi, exclusief en exotisch. Midden in de Gouden Eeuw kwam deze exoot voor de rijken als geroepen. Zoals de De Medici beeldende kunst en letteren om zich heen hadden verzameld, gingen in de 17de eeuw rijke handelaren in de Nederlanden over tot het aanleggen van allerlei verzamelingen. Schilderijen werden aangekocht, marmer kwam in huis, bijzondere bloemen, vreemde schelpen. De tulp paste daar naadloos bij, nieuw en exclusief als ze was. Deze bloemen werden als zo bijzonder gezien, dat ze in zekere zin werden behandeld als moderne huisdieren: ze kregen een naam, werden geportretteerd. Schilderijen toonden vaak een solitaire tulp, zodat ze in al haar pracht maximaal te bewonderen was.

Waar vraag is moet aanbod komen, dat zijn de wetten van de markt. Stofhandelaren, herbergiers, bakkers en winkeliers stapten in de lucratieve tulpenhandel. Menige koopovereenkomst werd gesloten aan één van de tafels van een herberg, met vaak de herbergier als onderdeel van de handelsketen. Het was een relatief kleine groep gefortuneerde zakenlui die de bloem wilde toevoegen aan hun fortuin. Zowel de klanten als de handelaren waren er bij gebaat om de bloem exclusief te houden. De vraag dreef de prijs flink op. In december 1636 werd er voor een pond tulpenbollen 125 gulden betaald, een vermogen in die tijd. Er viel veel geld te verdienen met de tulpenhandel.

Daardoor gebeurde er iets zeer merkwaardigs. De aankoop van tulpen begon zich te verplaatsen van een tulp die je kon tonen in een vaas en vervolgens op een schilderij, naar tulpenbollen die nog in de grond zaten. Een tulp bloeit maar enkele weken per jaar, in de lente, maar de handel bloeide in alle seizoenen. De bollen hoefden niet noodzakelijkerwijs van plaats te veranderen als ze verkocht werden. Ze bleven na een handelstransactie meestal gewoon in de grond zitten. Dat de tulp er werkelijk zat leek er op zeker moment zelfs niet meer toe te doen. Vertrouwen alleen was voldoende om de prijzen nog verder op te drijven. In 1673 was de prijs voor een pond tulpenbollen gestegen naar 1500 gulden. Op het hoogtepunt van wat door velen toen al als een tulpenmanie werd gezien werd er wel 1000 gulden voor één enkele tulpenbol betaald. Voor dat bedrag kon je ook een huis kopen, of drie jaar in je onderhoud voorzien.

In de eerste twee maanden van 1637 stegen de prijzen voor de tulpenbollen naar hun plafond. Zo werd er op 3 februari 1637 een tulp in Haarlem aangeboden voor 1250 gulden. Maar elk elastiek knapt een keer als het maar ver genoeg wordt uitgerekt. Niemand ging op het aanbod in. De vraagprijs daalde. Nog steeds werd de tulp niet verkocht. En toen sloeg het menselijke en psychologische effect toe, zoals in alle financiële crises waar het vooral om vertrouwen draait: uit overwegingen werden twijfels geboren, twijfels groeiden uit tot onzekerheid en angst. Hoewel de tulpenliefde er enkele jaren over had gedaan om uit te groeien tot een tulpenmanie, ging het verval snel. De ‘branche’ nam zich voor de problemen zelf aan te pakken. Dat lukte niet. In die eerste maanden van 1637 moest de rechtbank er vaak aan te pas komen om geschillen op te lossen. Het woord ‘rouwkoop’ kwam in zwang, met als betekenis de ontbinding van een reeds overeengekomen transactie, met negatieve gevolgen voor alle betrokken partijen. Veel betrokkenen gingen failliet.