Waarom hebben mensen twee neusgaten? En niet één? Of drie? Is dat iets evolutionairs? Ik had de vraag het liefst voorgelegd aan de grote man achter de evolutietheorie zelf, vooral omdat hij vanwege de vorm van zijn neus bijna geweigerd werd aan boord van de Beagle. Kapitein Robert Fitz-Roy was van mening dat je aan de vorm van iemands neus zijn karakter kon aflezen, en dat van de jonge bioloog Charles Darwin stond hem in eerste instantie niet aan. Gelukkig kwam hij tijdig tot inkeer, waarna de Britse onderzoeker aan zijn later zo geroemde onderzoeksreis kon beginnen.
Ik blijf iets dichter bij huis, en legde de vraag voor aan de Leidse paleoantropoloog Paul Storm. Zijn reactie: ‘Waarom hebben mensen twee neusgaten? Leuke vraag, die je volgens mij breder moet trekken. Hoe zit het in de dierenwereld? Niet alleen mensen hebben twee neusgaten maar alle gewervelde dieren – vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Bij gewervelde dieren is er sprake van bilaterale symmetrie, dat wil zeggen: je kan ze één keer spiegelen. Er is niet alleen sprake van twee neusgaten maar ook van twee ogen, oren, armen, benen, nieren, enzovoort. Vanuit een evolutionair standpunt gezien gaat de oorsprong van twee neusgaten dus heel ver terug in de tijd en is niet typisch menselijk.’
Wat het evolutionaire voordeel is van twee neusgaten, is hierdoor overigens nog niet verklaard. Een aspect van de bilaterale symmetrie van bijvoorbeeld ogen en oren is dat hierdoor beweging, diepte en afstand te onderscheiden zijn. Amerikaanse psychologen die onderzoek hebben gedaan naar geurwaarneming, beweren dat ook hier richtingaanduiding een rol speelt. Proefpersonen konden onderscheid maken tussen geuren die toegediend waren in het ene of in het andere neusgat.
Verder heeft de neus nog twee belangrijke specifieke functies, die een groot oppervlak vereisen: lucht verwarmen en filteren. Des te groter het oppervlak van de binnenkant van de neus, des te beter kan de ingeademde lucht verwarmd worden, via de oppervlakkige bloedvaten. De longen kunnen beter met warme dan met koude lucht overweg. Tenslotte filteren de haartjes in de neus stofdeeltjes en vuil uit de lucht; ook dat kan beter met meer haartjes op een groter oppervlak.
Charles Darwin krijgt de postume eer om dit stukje af te sluiten. Hij schreef later in één van zijn brieven over de twijfel van kapitein Fitz-Roy over zijn neus: ‘I think he was afterwards well-satisfied that my nose had spoken falsely.’
(Dit stuk is eerder gepubliceerd geweest in het Leidsch Dagblad in de rubriek De Kwestie.)