Britten worden wel eens ‘Limeys’ genoemd. Vooral wanneer Amerikanen de term bezigen, is die niet positief bedoeld. En dat is eigenlijk heel vreemd, gezien de aanleiding. Daarvoor moeten we terug in de geschiedenis, naar de tijden dat zeelui steeds verder voeren en langer op zee verbleven.
Vers drinkwater kon niet verkregen worden, dus alles moest in voorraden worden meegenomen. Aangezien stilstaand water snel bederft, werd er al snel overgestapt op het inslaan van bier. Het bereidingsproces daarvan en de alcohol dragen bij aan een langere houdbaarheid dan van water. Later werden hogere doses alcohol gezond geacht – dat zou de bacteriën aan boord wel leren. Even snel als de Engelsen de Hollandse jenever ontdekten, zo snel verbasterden ze de term tot giniever, en later tot gin.
Toen de Engelsen in 1655 het eiland Jamaica veroverden, kregen ze toegang tot hun eigen oplossing, namelijk rum. De dagelijkse gallon (4,5 liter) bier werd nu vervangen door een halve pint (0,3 liter) rum. Dat is misschien best veel, zegt u? Nou inderdaad, en al helemaal op een bewegend schip. Toen het iets te vrolijk (en onveilig) werd aan boord, kwam er op last van de Engelse viceadmiraal Edward Vernon – ook wel bekend als ‘Old Grog’ – een scheut water bij de rum. Wat citroensap werd nog toegevoegd voor de smaak, want dat stilstaande water dronk nog steeds niet lekker weg. ‘Grog’ was geboren.
Deze serendipiteit leverde ineens een gezondere bemanning op: de vitamine C in het citroensap hield de tot dan toe zo onverslaanbaar dodelijke scheurbuik op afstand. Na enige studie bleken limoenen nog beter te werken dan citroenen. Omdat de Britten nou eenmaal een zeegaand volk waren, werden ze al snel overal geassocieerd met de stapels door hen gebruikte limes. De term Limeys was geboren.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.