‘Uitvinders’. Laat deze term in je hoofd rondzoemen en je ziet peinzende mannen voor je, zonderlingen, met bril, stofjas, haar in de war en een verwilderde blik in de ogen, piekerend over een nog nooit eerder bedacht apparaat dat de wereld gaat veranderen. Terwijl 83% van de uitvindingen gedaan wordt door mensen zonder bril of stofjas, waarvan bovendien 37% vrouw is. Uitvinders zijn namelijk vooral gewone mensen, mensen zoals jij en ik. Ga maar na: die percentages in de vorige zin heb ik net zelf uitgevonden. Nou ja, verzonnen, ook goed. Het gaat om het idee. In dit geval ben ik dus de uitvinder van een gedachte.

De uitvindingen zelf dan, laten we daar eens naar kijken. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten (‘uitvindingen zijn heel bijzonder, die kom je dan ook maar weinig tegen’) zit ons dagelijks leven er vol mee. De computer waarop ik dit zit te typen: in zijn oervorm een uitvinding van Charles Babbage uit 1822. De bril die ik eigenlijk op zou moeten zetten om de letters (ook een uitvinding, van Soemeriërs, zo’n zesduizend jaar geleden) op mijn kleine beeldscherm goed te kunnen lezen: een uitvinding van de Romeinse keizer Nero. De trein waarin ik mezelf naar Amsterdam laat brengen: (deels) een uitvinding van George Stephenson uit 1814. De rolkoffer van de passagier naast me: uitgevonden door een anonieme medewerker van een helemaal niet spannende kofferfabrikant. Kijk zelf maar eens om je heen, gewoon op de plek waar je je nu bevindt. Vrijwel alles wat je ziet kan je als uitvinding bestempelen. Er is meer wél uitgevonden dan niet.

Tja, zo bekeken dreigt het terrein van uitvindingen bijna saai te worden. Medicijnen zijn weliswaar uitgevonden door scheikundigen (je ziet nu weer die bebrilde mannen in een stofjas voor je), maar stoeptegels, paraplu’s en aardappelschilmesjes behoren toch tot de categorie ja-dat-had-ik-ook-kunnen-verzinnen. Net zoals 92% van alle uitvindingen, zoals je nu begrijpt. Die weer zijn onder te verdelen in de categorieën wereldveranderend (wiel, telefoon), bedacht-om-geld-te-verdienen (teenslippers, pindakaas met stukjes noot) en een combinatie van die twee (antibiotica).

Bij het doen van een uitvinding moet je je vooral niet laten beperken door mogelijke belemmeringen. (Daar heb je de rest van je leven nog voldoende tijd voor.) Mensen die dat goed kunnen heten kinderen. In de Uitvindfabriek, een tijdelijke tentoonstelling van Nemo, zijn daar goede bewijsstukken van te zien. Die zitten echt niet allemaal in de categorie nutteloos-maar-toch-leuk. Integendeel. Zo kun je er een voicemailsysteem voor bij de deurbel zien, uitgevonden door Hamed Abdollah (9 jaar). Daarmee kun je altijd horen wie er vergeefs bij je heeft aangebeld. Ook fijn voor als je niet open wilt doen voor tante Toos. Zoiets zie ik nog wel eens in productie komen. Of anders wel de schommel die energie opwekt, van Douwe Komdeur (9). Naar mijn mening een voorbeeld van een topuitvinding, want simpel, nuttig en categorie had-ik-dat-maar-bedacht. De fijnste categorie, maar tegelijkertijd ook van de meest nagelbijtende frustratie.

Als uitsmijter de uitvinding van Noor, leeftijd onbekend: de Uitvindmachine. ‘Na [inworp van] € 1,- krijg je een idee om iets uit te vinden.’ Een uitvinding van escheriaanse duizelingwekkende schoonheid, als je het mij vraagt.

Lees over de uitvinding van wereldkaarten, kalenders, tijdsaanduiding, de nulmeridiaan, de datumlijn, de meter, het metrieke stelsel, cijfers en geld het boek Tien Verdwenen Dagen – over de menselijke maat achter ons wereldbeeld.