sextant

De oorsprong van de sextant is de jakobsstaf. Dit was een houten, vierkante stok, met daarop een schaalverdeling in graden. Een schuif kon langs deze schaalverdeling verplaatst worden. De waarnemer plaatste het uiteinde van de stok bij zijn oog, en plaatst de schuif zodanig, dat de onderkant ervan de horizon raakte en de bovenkant de zon. Op de schaalverdeling was vervolgens de gemeten hoek af te lezen. De jakobsstaf was vanaf de veertiende eeuw in gebruik bij astronomen. Twee eeuwen later gebruikten zeelui het instrument, om de breedtegraad vast te stellen waarop ze zich bevonden. Ze hadden alleen nog wel tabellen nodig voor wat rekenwerk, omdat de zonnestand natuurlijk afhankelijk is van datum en tijd.
De jakobsstaf was lastig stil te houden. Nauwkeurige metingen waren daardoor moeilijk te verkrijgen. Bovendien was het lastig en zelfs schadelijk om recht tegen de zon in te kijken. Om die problemen op te lossen bedacht Isaac Newton in 1699 een variant: de octant. De octant leidde het zonlicht via twee spiegeltjes naar het oog van de waarnemer. Het instrument is genoemd naar zijn grootte: de gradenboog van de octant besloeg het achtste deel van een cirkel, 45 graden. Echter, de octant kon door de werking van de spiegeltjes hoeken tot 90 graden meten. De Britse marineofficier John Campbell wilde grotere hoeken kunnen meten en liet daarom in 1758 de sextant produceren. Deze opvolger van de octant besloeg een zesde cirkel, dus 60 graden, en kon hoeken tot 120 graden meten.
Voor wie de sextant niet gebruikt, blijft het toch een mooi instrument om naar te kijken.

Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.