Log

Van een knoop hebben we twee soorten aan boord van een schip: die van het schiemanswerk (touwen) en die van de snelheid. Het is niet toevallig dat ze allebei dezelfde naam hebben, want de laatste knoop komt voort uit de eerste. Ik heb het over de snelheid, uitgedrukt in het aantal zeemijlen per uur.
Ten eerste die zeemijl. Voor de zestiende eeuw waren niet alle zeemijlen precies even lang – men keek niet zo nauw. De zeventiende-eeuwse Engelse wiskundige Richard Norwood hield echter van precisiewerk en definieerde daarom de zeemijl als de lengte van een boogminuut van de evenaar. De aardbol kent 360 lengtegraden, op te splitsen in 60 boogminuten elk. De evenaar is 40.000 kilometer lang. Zodoende heeft één boogminuut op de evenaar een lengte van 40.000 / (360 x 60) = 1,85 kilometer. Zo lang is een zeemijl dus.
Om te meten hoeveel zeemijlen een schip per uur aflegde, bedachten Engelse zeevaarders een systeem. Een stuk hout (‘log’ in het Engels) met daaraan een lijn werd overboord gegooid. De lijn zat om een haspel. De log dreef rechtop door een loden contragewicht. Hierdoor begon de lijn van de haspel af te lopen. In de lijn zaten knopen, op een onderlinge afstand van 51 voet. (De werkelijke onderlinge afstand was 48 voet. Het getal 51 vergemakkelijkte echter het rekenen en overschatte de snelheid, wat een veiligheidsmarge opleverde bij het naderen van land.)
Zodra de log het water raakte, werd een zandloper omgekeerd. Het aantal knopen dat in een halve minuut tevoorschijn kwam, was de snelheid in nautische mijlen. Knopen dus. (Want: 51 voet x 120 halve minuten (= een uur) is 6120 voet, wat overeenkomt met een zeemijl.)

Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.