In de middeleeuwen verdween de wereldkaart van Ptolemaeus naar de achtergrond. Zijn plaats werd ingenomen door de mappae mundi, wereldkaarten met Jeruzalem als middelpunt. Die kaarten waren dan ook bedoeld voor religieuze plaatsbepaling. Een latere cartografische revolutie vond plaats met de uitvinding van de Mercatorprojectie.
Gerard de Cremer, zo’n 500 jaar geleden geboren in Leuven, week in 1569 van de religieuze mappae mundi af door een geografisch zo objectief mogelijke wereldkaart te maken. De Kerk nam dat hem niet in dank af en zette hem zeven maanden gevangen. Dat hij niet ter dood veroordeeld werd, had hij te danken aan een bevriende rector van de universiteit, die het voor hem op nam.
Naast het objectief weergeven van de wereld deed De Cremer – beter bekend onder de naam Mercator – nog iets bijzonders. Vroegere zeekaarten gaven de wereld weer met lengtegraden die bij de polen samenkomen, als op een globe. Dat belette een zeeman om een kompaskoers uit te zetten en lang aan te houden. Want het kruisen van die gebogen lengtegraden onder steeds dezelfde hoek, dat resulteert in een eindeloze spiraalkoers. Mercator liet als eerste de lengtegraden parallel aan elkaar lopen. Daartoe rekte hij ‘kromme’ partjes uit de aardbol op tot ze vierkant waren. Hoe dichter bij de polen, des te groter de vervormingen werden. Dat leidde ertoe dat een wereldkaart, volgens de mercatorprojectie, de oppervlaktes van verder van de evenaar gelegen delen flink vergroot. De paradox is dat Mercator met zijn streven naar objectiviteit een hedendaags vertekend wereldbeeld als erfenis heeft achtergelaten. Daarentegen komen zeevarenden vaker waar ze wezen willen. En dat is toch ook wat waard.
Dit is een tekstfragment uit het boek ‘100 Maritieme Uitvindingen – van Astronavigatie tot Zeemansgraf‘.