Willem Barentz
Enige tijd geleden bedacht ik dat ik de gelegenheid had om het legendarische Behouden Huys zélf te bezoeken, zodat ik me een beter beeld kon vormen van de omstandigheden op die de expeditieleden van Willem Barentsz op Nova Zembla hadden moeten doorstaan in 1596. Of iets wat er in de buurt kwam in elk geval: West-Terschelling heeft een museum dat de naam van het legendarische gebouwtje draagt. Dat dit museum op Terschelling staat is niet zonder reden, want Barentsz was een inwoner van dit eiland. Ik reisde naar het noorden.
Ik had beschrijvingen gelezen van het Behouden Huys, ik had er afbeeldingen van gezien, maar nu ik op het punt stond om met eigen ogen (een replica van) het Huys binnen te stappen, kreeg ik het gevoel dat ik meer van de ontberingen van de mannen zou gaan begrijpen.
Het Huys stond op de binnenplaats van het museum. Het was niet helemaal op ware grootte, zo leek me, want ik mat zes passen in de lengte en bijna vier in de breedte af, terwijl de veronderstelde maten 10 bij 6 meter waren. Verder leek dit het onderkomen wel goed weer te geven. Via een voorportaaltje, gebouwd om de ergste sneeuw(stormen) buiten te houden, keek ik de hut binnen. Het eerste wat ik deed was me dood schrikken, want wat ik in het donker en vanuit mijn ooghoek had aangezien voor een figurerende pop, bewoog zich plotseling geluidloos maar resoluut in mijn richting. Het was een museumbezoekster, die stilletjes de sfeer van het Huys in zich had zitten opnemen. Ze sloop de deur uit, stil, alsof ze een sacrale ruime verliet (wat het voor mij ook een beetje was), en liet mij achter in 1596.
Ik zag de planken langs de muur die de bedden hadden gevormd, en vroeg me af hoe ze hier zeventien man hadden weten onder te brengen. Ook al was de ruimte in werkelijkheid groter geweest, dan nog was het krap, want alles wat de mannen deden moest in die ene ruimte plaatsvinden: slapen, koken, eten, de behoefte doen, wapens prepareren, kleding repareren, de gevangen vossen villen, en ten slotte zichzelf een beetje vermaken en de ander niet te veel irriteren. Dat laatste moet moeilijk geweest zijn, na negen maanden deze stinkende, van rook vergeven en ijskoude ruimte te hebben gedeeld.
Ik zag een tafeltje, een kist, enkele hellebaarden waarmee ze zich de ijsberen, die wij in de dierentuin net zo schattig vinden als ze voor de mannen op Nova Zembla gevaarlijk waren, van het lijf hielden. Er stond nog een ton, verder wat schalen, kruiken en kannen, maar het meest van mijn aandacht werd gevangen door de schoorsteen die boven het open vuur hing. Hier had letterlijk hun leven van afgehangen. Het beetje warmte dat het vuur aan de ruimte en de mannen gaf was meer dan luxe, het was noodzakelijk om niet te bevriezen. De kieren tussen de planken wanden waren willig genoeg om kou de doorgang naar binnen te verlenen, maar deze vervloekte openingen waren te klein om wezenlijk bij te dragen aan de afvoer van condens. De dikke laag ijs die hierdoor aan de binnenkant van de uit planken opgetrokken muren ontstond, omringde de bewoners als een voortdurende ijselijke vampier, die alle warmte als bloed uit de dik ingepakte mannen zoog.
De regen kletterde ondertussen niet alleen boven mijn hoofd op het schuin aflopende dak, maar kwam met enkele druppels ook af en toe het Huys binnen. Tevreden dacht ik dat ik me geen betere omstandigheden had kunnen wensen voor dit bezoek. Helaas zaten er altijd nog enkele tientallen graden Celsius tussen Nova Zembla en West-Terschelling, tussen de 16de en de 21ste eeuw, tussen Barentsz en mij, maar ik moest het ermee doen.
Ik vond het geweldig. Hier zat ik, in dezelfde ruimte die meer dan vier eeuwen geleden en ruim vierduizend kilometer verderop het onderkomen was geweest van zeventien verlaten mensen. Dezelfde, nu gezellig aandoende, planken hadden de scheiding gevormd tussen enige beschutting enerzijds en een extreem vijandige omgeving anderzijds, tussen leven en dood. Op deze smalle planken hadden ze geprobeerd de slaap te vatten, in een wankel evenwicht tussen de koude ijslaag op de muur aan de ene kant, en de harde vloer aan de andere kant. En vooral: door deze schoorsteen was zowel de rook als veel van de warmte verdwenen. Ze zullen de hele constructie van de stookplaats er zowel om geprezen als vervloekt hebben.
Nadat ik goed had rondgekeken en enkele foto’s had gemaakt om me te helpen dit beeld in de toekomst weer op mijn netvlies te toveren, verzonk ik weg in gepeins en stelde me voor hoe het nou écht geweest moest zijn. Het hele interieur ademde een verleidelijke knusheid, maar ik moest concluderen dat die adem stonk, want alles wat het hier knus maakte was op 76 graden noorderbreedte in het beste geval zeer oncomfortabel: de kleine ruimte, het weinige licht, het open vuur in het midden, de museaal gegroepeerde hellebaarden, de smalle plankjes om op te zitten of te liggen. Al die elementen bij elkaar vormden een potentieel dodelijke mix, want buiten de wankele plankenverzameling dreigde de niets ontziende natuur 24 uur per dag een einde te maken aan het leven van de schipbreukelingen. En dat het niet bij dreigen was gebleven, bewezen de drie mannen die het niet overleefd hadden, onder wie Willem Barentsz, de man die zijn naam had geleend aan een van de meest aansprekende expedities uit onze vaderlandse geschiedenis.
‘Whoeah, daar zit een enge man!’ Twee meisjes waren, gebogen over hun speurtocht-A4’tje, de deuropening van het Huys binnengestapt en hadden mij aangezien voor… een pop, die zich opeens naar hen toe had gedraaid. Tenminste, ik probeerde mezelf gerust te stellen dat dat de oorzaak was geweest van hun schrik, net zoals dat eerder bij mij gebeurde toen ik de ruimte had betreden. ‘God, ik schrok me dood, ik dacht dat het een pop was!’ riep een van de meisjes naar de ander. Ik leek daardoor nog steeds niet te bestaan. Het was tijd om weer de 21ste eeuw binnen te stappen.
(Bovenstaande tekst is een bewerking van een tekst uit mijn boek Zee van ijs.)
Wil je ontdekkingsschrijvernieuws blijven ontvangen? Meld je dan aan voor ontvangst van de nieuwsbrief op https://www.ontdekkingsschrijver.nl/Nieuwsbrief. Of volg @MichielvStraten op Twitter.
Het Behouden Huys, gebouwd door de mannen van de Willem Barentsz expeditie in 1596 op Nova Zembla, had op het eerste gezicht zijn naam mee: je zag bij wijze van spreken het kaarslicht flakkeren door de van gordijnen voorziene raampjes. Maar de werkelijkheid boven de poolcirkel was niet die van ganzenbordende winteravondgezelligheid. Een poolreiziger zou dat later mooi verwoorden: ‘Polar exploration is at once the cleanest and most isolated way of having a bad time which has been devised.’ Het Behouden Huys, gebouwd van aangespoeld hout, had zijn bewoners zelfs bijna de dood had ingejaagd.
Dat zat zo. Gezagsvoerders Jacob van Heemskerck en Jan Corneliszoon Rijp voeren in 1596 uit om een noordoostelijke handelsroute te vinden om het vasteland van Europa naar China. Eerste stuurman op het schip van Van Heemskerck was de Terschellinger Willem Barentsz. Helemaal in het noorden van Nova Zembla kwam hun schip vast te zitten in het ijs, om nooit meer los te komen.
Om zich te beschermen tegen de sneeuwstormen, de kou en niet in de laatste plaats de vele en zeer gevaarlijke ijsberen, bouwden de mannen van aangespoelde bomen het onderkomen dat ze het ‘Behouden Huys’ doopten. Ze wisten dat de kans groot was dat hun schip niet meer in de behoefte aan bescherming zou kunnen voorzien, want dat werd gemangeld en gekraakt door het kruiende ijs. Het najaar was inmiddels aangebroken, en het ijs zou tot en met de volgende zomer niet meer wijken, maar alleen nog in kracht toenemen. Naarmate de poolomstandigheden agressiever werden, brachten de mannen meer en meer materiaal en voorraden van het gekraakte schip over naar het huis. Het boek Overwintering op Nova Zembla van Rayner Unwin geeft een omschrijving van het huis van 10 bij 6 meter, die verre van sprookjesachtig is: ‘Het werd een eenvoudig, solide gebouwtje. Ze hadden niet de tijd, de vaardigheid of de materialen om enige verfijning aan te brengen. Er was één ingang die werd beschut door een royaal dubbel portaal, er waren geen ramen en in het dak zat een hoge, piramidevormige schoorsteen. Afgezien van de planken, die wel anderhalve duim dik waren, was er geen isolatie, behalve die van sneeuw die later in het jaar tegen de muren op werd geblazen. Als ze hadden ingezien hoeveel warmte er verloren ging door de hoge deurposten en dakspanten en door de trechtervormige schoorsteen, zouden ze in de maanden die volgden minder hebben hoeven te lijden. (…) Ze konden niet voorzien dat twee vijanden – kou en condens – er zo gemakkelijk zouden binnendringen en hun toevluchtsoord bijna in een graf zouden veranderen.’
Met het verstoken van hout probeerden ze de ergste kou uit het huis te verdrijven, wat nauwelijks lukte. De kooien die ze hadden gemaakt en waarin ze lagen onder zo veel mogelijk dekens, werden alle begrensd door een ijslaag op de muur, aangegroeid door de hoeveelheid condens. Wanneer ze om het vuur kwamen staan, verschroeiden ze aan de voorkant en bevroren ze aan de achterkant. Zelfs de klok was door de kou stil blijven staan.
Naast vooral de hoop op warmte, bracht het vuur veel rook. Het werd nu kiezen tussen twee kwaden: kou of rook. Het laatste kon door de schoorsteen verdwijnen, maar dat deed de geproduceerde warmte ook. Ik zou niet verwachten dat iemand het dichtstoppen van de schoorsteen als serieuze mogelijkheid zou overwegen, maar blijkbaar was de kou zo erg dat de mannen dat wel deden. En meer dan dat: ze voerden het idee ook uit.
Hadden ze maar hout gestookt op dat moment, dan zouden ze direct omgeven zijn door een dikke walm van rook en onmiddellijk van hun actie zijn teruggekomen. Maar ongelukkigerwijs waren ze op dat moment kolen aan het verstoken, die veel minder rook gaven. Zonder ventilatie, de kieren in de planken muren niet meegerekend, werden ze bedwelmd door de onzichtbare kolenwalm. Hun toch al door de extreme kou rijkelijk aanwezige apathie werd er door de koolmonoxidevergiftiging die ze allen opliepen alleen nog maar groter door. Als er niet enkelen waren geweest die met hun scherpe opmerkingsvermogen het levensbedreigende karakter van de situatie konden inschatten, waren ze allemaal binnen enkele minuten het slachtoffer geworden van hun verlangen naar warmte. Na de schoorsteen en de deur te hebben opengegooid, kwamen ze weer bij hun positieven. IJselijke kou was direct weer hun metgezel, maar ze leefden nog.
De kolen raakten op, net zoals hun voorraad wijn, scheepsbeschuit en gepekeld vlees. Scheurbuik deed zijn intrede; een ziekte waar vrijwel alle zeelui die lang verstoken waren van vers voedsel mee te kampen kregen tot halverwege de 18de eeuw. Het verzamelen van brandhout, wat eerder al een extreem zware klus was geweest, was nu vrijwel onmogelijk geworden voor de sterk verzwakte mannen. Af en toe vingen ze een poolvos, die hen van een beetje vlees voorzag, maar met hun andere regelmatige bezoekers uit het dierenrijk – de gevaarlijke ijsbeer – waren ze minder blij. Ook daar was hun huis nauwelijks tegen bestand.
Al met al bood het Behouden Huys Willem Barentsz en zijn mannen minder robuust bescherming dan de overlevering doet vermoeden, hoewel het hen natuurlijk wel heeft doen overleven. Zonder zo’n onderkomen zouden ze het niet hebben gered. Op Nova Zembla is het gemiddeld bijna –10 ºC, met winterse temperaturen van –20 ºC tot –30 ºC. Uitschieters naar –40 ºC behoren er ook tot de mogelijkheden.
(Bovenstaande tekst is een bewerking van een tekst uit mijn boek Zee van ijs.)
Wil je ontdekkingsschrijvernieuws blijven ontvangen? Meld je dan aan voor ontvangst van de nieuwsbrief op https://www.ontdekkingsschrijver.nl/Nieuwsbrief.Of volg @MichielvStraten op Twitter.