Psychologie
‘De werkelijkheid is slechts een illusie, zij het een heel hardnekkige’ zei Albert Einstein eens. En hij wist wel iets van relativiteit. Hoewel we vaak denken objectieve beslissingen te nemen, lukt dat ons maar moeilijk. Zoals met het uitbrengen van onze stem tijdens verkiezingen.
Er zijn veel manieren waarop we iets denken te zien wat er helemaal niet is. Hoogleraar psychologie Alexander Todorov van Princeton University heeft onderzoek gedaan naar hoe mensen een oordeel over iemand vormen op basis van zijn of haar gezicht, in het bijzonder in relatie tot verkiezingen*. Hij liet studenten portretfoto’s van verschillende mannen bekijken en vroeg zijn proefpersonen naar hun oordeel over onder andere voorkomendheid, intelligentie en leiderschap van de geportretteerden. De studenten oordeelden meestal binnen een seconde over de gevraagde karaktertrekken. De foto’s waren die van politici die aan verkiezingen zouden gaan meedoen. Nadat Todorov de scores op competentie had vergeleken met de verkiezingsuitslagen kon hij in ongeveer 70 procent van de gevallen het volgende concluderen: de winnaars bij de verkiezingen waren de politici die bij de fotobeoordeling het hoogst waren beoordeeld op competentie. Vergelijkbare studies in meerdere landen leverden dezelfde conclusie op: mannen met een sterke, ‘vierkante’ kin, een uitstraling van zelfvertrouwen met een glimlach hebben een grotere kans om verkiezingen te winnen dan mannen met een ronder gezicht of zonder glimlach. Of, om het wat breder te trekken: we vormen een oordeel over iemands eigenschappen zodra we naar zijn of haar gezicht kijken.
Een bekend praktijkvoorbeeld van welke rol dit effect in de politiek speelt is het eerste verkiezingsdebat tussen Richard Nixon en John Kennedy in 1960. Nixon was moe en zag er slecht uit; hij had geweigerd zich te laten schminken, wat zich wreekte onder de felle studiolampen. Kennedy straalde als een filmster. Amerikanen die het debat via de televisie hadden gevolgd vonden Kennedy de bovenliggende partij. Maar Amerikanen die hetzelfde debat niet hadden gezien maar alleen gehoord, via de radio, vonden dat Nixon het beter had gedaan. In latere debatten, toen Nixon zich uiterlijk herstelde en wel make-up liet aanbrengen, werden zijn televisieoptredens duidelijk beter beoordeeld.
Evolutionaire druk
Hoe komt het nou dat de studenten bij Todorovs experiment met de portretfoto’s binnen een seconde een oordeel over iemand vormden op basis van hun foto? Dat komt voort uit evolutionaire druk. Bij confrontaties in het wild is het van levensbelang om zeer snel een oordeel te vormen over de mate van bedreiging en gevaar die iemand met zich meebrengt. Iets of iemand met een dominante en agressieve uitstraling kun je beter mijden, terwijl een exemplaar dat vrolijk en niet dominant oogt weinig gevaar lijkt op te leveren. Dat gaat natuurlijk niet altijd op, maar toch vaak genoeg om er een evolutionair voordeel uit te halen. Je kunt beter twee keer te vaak wegrennen dan dat je één keer opgegeten wordt. Of dat fenomeen nog krachtig genoeg is om de samenstelling van een regering van af te laten hangen is de vraag, maar dat het een rol speelt bij het maken van keuzes heeft menig politicus al in of uit het zadel geholpen.
Snelle beslissingen
De Nederlandse hoogleraar evolutionaire psychologie Mark van Vugt heeft veel onderzoek gedaan naar hoe mensen leiders zien. Zijn conclusie: ‘Ons prehistorisch verleden lijkt ons een voorkeur te hebben meegegeven voor bepaalde type leiders.’** Zo neigen we soms bijvoorbeeld naar oud ‘en wijs’. ‘Besef hoe onlogisch dit eigenlijk is,’ aldus Van Vugt. ‘De oudste hoeft natuurlijk helemaal niet de verstandigste te zijn. Maar dit is hoe de evolutie werkt. Onze hersenen zijn ontworpen om snelle beslissingen te nemen. Dus ga je af op maar een of twee aanwijzingen, die het gehele plaatje samenvatten. (…) Ik denk dat dit veel verder doorwerkt dan de meeste mensen beseffen.’
* Bron: Inferences of Competence from Faces Predict Election Outcomes – Alexander Todorov.
** Bron: ‘The Presidential Face 2016’ – Maarten Keulemans, de Volkskrant, 7-11-2015.
Dit blog is een tekstfragment uit mijn boek Dagelijks Irrationeel, over de psychologie van zelfbedrog.
Als jongvolwassene zag ik tijdens een psychologiecollege eens een opname van een beroemd geworden experiment van psycholoog Stanley Milgram. De beelden en geluiden van het experiment, dat ging over volgzaamheid, kwamen hard aan. Ik werd door dat belangrijke moment in mijn leven (bedankt nog, meneer Veenendaal) zeer terughoudend met de uitspraak ‘ik zou dat nooit zo gedaan hebben’.
De Amerikaanse sociaalpsycholoog Stanley Milgram zette in 1961 een experiment op om te onderzoeken hoe het in de Tweede Wereldoorlog had kunnen gebeuren dat de nazi’s, mensen van vlees en bloed, de afschuwelijke dingen hadden gedaan die ze gedaan hadden. Het experiment bestond hieruit dat hij aan vrijwilligers vertelde dat hij onderzoek deed naar de ontwikkeling van prestaties onder druk van straf. Hij vroeg deze vrijwilligers om te helpen in de vorm van het toedienen van – aanvankelijk kleine – elektrische schokken aan mensen, eveneens vrijwilligers, die een vraag van een vragenlijst verkeerd hadden beantwoord. De verhouding tussen de ‘straffen’ en vervolgens het aantal goede en foute antwoorden zou de wetenschap iets leren over de onderzoeksvraag.
De crux van het onderzoek was echter een geheel andere. Het apparaat waarmee men de schokjes moest toedienen, begon met een nog onschuldig ogende 15 volt op het bedieningspaneel, oplopend per fout gegeven antwoord met telkens 15 volt tot een schrikbarend maximum van 450 volt. Geen zinnig mens zou zo ver gaan, want we hebben het hier over meer dan een mogelijk dodelijk voltage. Uit het stopcontact komt 220 volt en dat is voldoende om een volwassen mens te doden. Onwillekeurig moest ik denken aan het testen van een 9V-batterij – zo’n rechthoekige met twee rondjes – door de twee metalen contactpuntjes even tegen je tong te houden: heel vervelend als er nog spanning op zit.
Dat de schokken niet echt waren wisten deze vrijwilligers niet, en doet ook verder niet ter zake. Dat geldt ook voor het feit dat de ondervraagde in het complot zat. Wat men vooraf ook niet wist, en achteraf de wereld zou schokken, was dat 65 procent van de mensen doorging tot het maximum van 450 volt. Dat is twee op de drie. Wel vaak – niet altijd – in grote gewetensnood, en altijd met goedkeuring van de experimentleider. En daar zat nu juist de sleutel van het onderzoek: deze leider ontsloeg de deelnemer van zijn of haar verantwoordelijkheid door die zelf op zich te nemen, onder het doen van de uitspraak: ‘The experiment requires that you continue’, n de nodige gevallen aangevuld met: ‘I take full responsibility’. De deelnemers, hoewel nog steeds veelal bezwaard, voelden zich hierdoor vooral de uitvoerder en niet de verantwoordelijke, en de meerderheid ging dus verder met hun dodelijke toediening.
Pikant detail is dat de deelnemers de ‘slachtoffers’ vanaf 75 volt hoorden kreunen, en vanaf 115 volt hoorden schreeuwen en gillen na ontvangst van de ‘schok’, zelfs hoorden smeken om te mogen stoppen. Deze mensen waren niet te zien, want ze zaten in een andere kamer. En het werd nóg erger, want na het toedienen van de korte doch hevige schokken met de potentieel dodelijke intensiteit van 315 volt kwam er helemaal geen respons meer uit de belendende kamer. ‘You should perceive no respons as a wrong answer and apply the next level’, zei de experimentleider daarop, waarna meer dan de helft van de vrijwilligers uiteindelijk 450 volt toediende. Het griezelige is dat de deelnemers – die vooraf waren gevraagd hoe ver ze zouden gaan – zich lelijk in hun uiteindelijke gedrag hadden vergist.
Uit de resultaten van dit beruchte experiment blijkt dat je vooraf niet altijd een betrouwbare inschatting kunt maken van je eigen gedrag. Dat het hier om gewone mensen als jou en mij ging is uitvoerig onderzocht en nadrukkelijk bevestigd. De resultaten waren ook niet afhankelijk van sekse, ras, geloofsovertuiging, opleidingsniveau of wat dan ook, maar toonden aan dat gewone mensen tot gruwelijk gedrag in staat zijn, wanneer een ander ze daarvoor van een – al dan niet – legitieme motivatie voorziet.
Griezelig.
Je kunt hier een opname van het experiment van Obedience to Authority van Milgram zien. Het bevat schokkende beelden.
Ons wereldbeeld is vervormd, subjectief, klopt niet met de werkelijkheid (bestaat die dan?), en is zeer moeilijk bij te stellen. Vroeg opgedane, veel herhaalde en ingesleten waarnemingen nemen hun gerieflijke zitplek in onze hersenen in. Ze omringen zich met allerlei vormen van gemak en zijn niet van plan zich uit hun comfortabele posities te laten verdrijven door indringers met nieuwe ideeën, die altijd als jong en onervaren worden gezien en dus minder rechten hebben. Misschien is dit vooral lastig maar nog relatief onschuldig, dacht ik eerst. Totdat ik op een pikant experiment stuitte. Over onderhuids racisme.
Het Amerikaanse Social Psychology Network biedt op zijn website de Implicit Association Test aan, die iets moet zeggen over de onbewuste attitudes van een individu over rassen en geslachten. Nou ja, niet van zomaar een individu: van mij. Ik negeerde de expliciete waarschuwing die ik te zien kreeg vóór het aangaan van één van tests (‘If you would rather not read these interpretations or risk discovering hidden biases, please do not continue’), werd er eigenlijk wel door aangemoedigd, en startte met het doen van de Racial Test. De bedoeling was om zo snel mogelijk te reageren op beelden en uitspraken, waarin altijd combinaties van rassen en waarden worden voorgelegd. Toen ik de test had afgerond volgde er direct een jury-uitspraak. Die luidde: ‘Your data suggest little to no automatic preference between European American and African American.’ Ik voelde me opgelucht, zeker toen ik zag dat ik tot een minderheid van 12% behoorde, wat ik overigens niet als een overwinning beschouwde. De resultaten van meer dan een miljoen deelnemers aan de test toonden geen goed nieuws, hoewel het nieuwe er natuurlijk wel af was, na eeuwen van raciale discriminatie:
Test Result
|
% of Test Takers
|
Strong automatic preference for White people
|
48%
|
Moderate automatic preference for White people
|
13%
|
Slight automatic preference for White people
|
12%
|
Little or no automatic preference
|
12%
|
Slight automatic preference for Black people
|
6%
|
Moderate automatic preference for Black people
|
4%
|
Strong automatic preference for Black people
|
6%
|
Zelfs als we ondanks dergelijke preferences ons mild zouden gedragen in het maken van keuzes in het dagelijkse leven, dan vond er een hoge mate van groepsvorming plaats. Dat wordt kleurrijk aangetoond door weer een ander testje, dat van Nobelprijswinnaar Dr. Thomas Schelling. In deze test moet de maker de groene en blauwe fiches op een soort dambord zo arrangeren, dat een fiche van een bepaalde kleur minimaal drie fiches van dezelfde kleur als buur heeft. Dat lijkt misschien op het eerste gezicht vrágen om monochrome wijken, maar wanneer je weet dat het totaal aantal buren van elk fiche meestal acht is (behalve aan de randen van het bord), lijkt dat aantal van drie wel mee te vallen. Het eindresultaat van mijn test was niet geheel onverwacht, maar desondanks teleurstellend: het bord bestond vrijwel uit één vlek van samengeklonterde groene fiches, omringd door drie kleinere blauwe groepjes. Fijntjes werd er onder het onder mij behaalde resultaat nog opgemerkt: ‘None of the tokens sought to avoid the other group or would even have been bothered by having most neighbours by a different colour, yet the end result was a high degree of segregation.’ Schelling’s conclusie: milde individuele voorkeuren leidt tot sterke segregatie in groepen.
Het experiment met het masker van Charlie Chaplin, waarover ik schreef in een eerder blog, had duidelijk gemaakt hoe moeilijk onze perceptie te veranderen is, zelfs als je dat bewust en uit alle macht probeert. Wat me nu vooral trof, is de relatie tussen wat Charlie en de hier genoemde experimenten aan het licht brengen: onbewuste, moeilijk te veranderen attitudes kunnen vergaande gevolgen kunnen hebben, zelfs als ze tot milde voorkeuren leiden.
Charlie Chaplin, fiches, lastige vragen: we kunnen er een boel van leren. Als we willen.
Klik hier om zelf de Implicit Association Test en/of de segregatietest te doen. Als je durft.
(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek over irrationaliteit dat verschijnt in het voorjaar van 2018.)
In mijn vorige blog schreef ik over de Amerikaan Virgil, de man die ziende blind was. Deze blinde man werd diep ongelukkig nadat hij zijn gezichtsvermogen had herkregen door middel van een operatie. Virgil was niet in staat om zich geestelijk aan te passen aan zijn nieuwe wereld. Voor ons zienden is dat moeilijk invoelbaar. Gelukkig is er Charlie Chaplin, die een bijzondere demonstratie geeft van de onwil van onze hersenen, die maar wat graag blijven geloven in een illusie.
Psycholoog Richard Gregory van de universiteit van Bristol, die als arts te maken had gehad met enkele blinde patiënten die hun gezichtsvermogen hadden teruggekregen, schreef dat ‘conflict en crisis onvermijdelijk zijn als levenslange waarnemingsgewoonten en –strategieën veranderd moeten worden. Zulke conflicten liggen besloten in de aard van het zenuwstelsel zelf, omdat de […] volwassene die zijn hersenen een leven lang aangepast en op een speciale manier ontwikkeld heeft, zijn hersenen nu moet vragen dat allemaal om te draaien.’Wat hij daar precies mee bedoelde is schokkend in beeld gebracht door een simpel visueel experiment dat ik op de website van deze professor Gregory tegenkwam.
De door mij gebruikte omschrijving ‘visueel experiment’ leek bijna lachwekkend overdressed voor het plaatje dat ik aantrof: een plastic masker van Charlie Chaplin op een stokje. Het plaatje was de start van een filmpje, en zonder grote verwachtingen klikte ik op play. Het masker van Charlie begon langzaam rond te draaien, onder de begeleidende en zeer overbodig lijkende uitleg van de toen 86-jarige professor (professor Gregory is een jaar later overleden, in 2010). Een kind kon zien wat het was: een masker, zoals je dat kon kopen in een amusementswinkel (met zo’n vervelend en altijd te vroeg knappend elastiekje waarmee je het voor je gezicht kon doen). De professor begon uit te leggen dat het masker hol van binnen was. Ik begon lichtjes te twijfelen aan de hedendaagsheid van dit ‘experiment’, want hier wees werkelijk niets op iets wat ook maar de geringste verwondering zou kunnen opwekken. De holle kant draaide nu langzaam in beeld. Ja, inderdaad, vermoeden bevestigd, niets aan de hand. Totdat het moment kwam dat de voorkant van het masker niet meer in zicht was. De holle binnenkant van Charlie leek plotseling volledig naar buiten gekeerd, het was naar mij toe gericht, niet van me af. Er moest een truc met het beeld zijn uitgehaald, leek het wel, want hier leek iets te gebeuren dat niet kon.
Na nog een halve draai keerde de voorkant van het masker terug, degradeerde de binnenkant weer tot hol, en alles leek weer normaal. Het geheel draaide rustig door, en liet keer op keer hetzelfde tafereel zien. Telkens veranderde als bij toverslag de binnenkant van het masker van hol naar bol, keek de kijker aan, draaiend in een richting die tegengesteld was aan die van de draairichting van de buitenkant van het masker. Het maakte het geheel vanzelfsprekend nog onmogelijker en verwarrender. Met stijgende verbazing liet ik mij telkens visueel foppen. De professor nam mij de lage verwachtingen die ik van het experiment gehad had niet kwalijk, en legde rustig uit: ‘Your brain refuses it to see as hollow, simply because it is so unlikely.’ Wij weten uit ervaring dat de neus van een gezicht naar buiten steekt, dus wanneer we zien dat het tegenovergestelde het geval is, wijzen we dat beeld af, of we willen of niet. Gregory vervolgde: ‘This demonstrates the immense power of top down knowledge which will actually counter signals bottom up from the senses and force an extraordinary illusion in which the sensory information in the present is cancelled by immense knowledge derived from the past.’ (Ja, lees die zin gerust nog een keer. Het is de moeite waard.)
Zelfs na een enorme zelfopgelegde geestelijke krachtsinspanning was ik niet in staat om de illusie te ontmaskeren en te zien wat er werkelijk gebeurde. Ik wíst dat de achterkant van het masker hol was, maar ik was niet in staat om het op die manier waar te nemen, hoe goed ik mijn best ook deed. Na een keer of tien intensief proberen ving ik iets van een glimp van de werkelijke draaiing van de achterkant van het masker op, maar steeds niet langer durend dan een kort moment, snel weer ingenomen met de optische illusie van een naar buiten gekeerde binnenkant.
Er is niets overtuigender dan zelf dit simpele maar indrukwekkende testje bekijken, dus ik daag je uit om meester te worden over je waarneming. Klik hiervoor op de link naar het filmpje: http://www.richardgregory.org/experiments/video/chaplin.htm. Ik hoor graag van je na hoeveel pogingen je in staat was je hersenen te overtuigen dat ze niet zagen wat je dacht te zien. Of zoiets. Succes!
(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek over irrationaliteit dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)
In 1954 ontving huisvrouw Dorothy Martin in haar Amerikaanse woonplaats Lake City een brief. Het was niet een brief zoals Dorothy die gewend was te krijgen. Deze brief was afkomstig van een wezen genaamd Sananda van de planeet Clarion. De brief bereikte Dorothy niet via de brievenbus, maar werd aan haar doorgegeven ‘via een vibratie van hoge densiteit, die haar hand sidderend over het papier van een schrijfblok stuurde’. Mevrouw Martin kreeg dus een bericht door, dat ze zelf opschreef. De inhoud van het bericht luidde: ‘De stijging van de bodem van de Atlantische Oceaan zal het land aan de Atlantische kusten doen onderlopen; Frankrijk zal zinken. […] Rusland zal één grote zee worden […] een geweldige golf zal de Rocky Mountains in razen […] met het doel ze te zuiveren van de aardse wezens en de nieuwe orde te scheppen.’
Dat klonk nogal verontrustend, en dat moet Dorothy Martin ook gedacht hebben. Er volgden meer berichten, allen via de trillende hand van Dorothy vastgelegd. Zo kwam ook de geruststellende voorspelling bij haar binnen dat allen die geloofden in de god Sananda gered zouden worden; een ruimteschip zou hen ophalen, en behoeden voor de op handen zijnde zondvloed.
U mag hier natuurlijk van alles van denken en vinden, en dat was ook wat Dorothy Martin en haar kleine groepje volgelingen zelf deden. Ze namen de moeite om één persbericht te sturen naar de lokale krant, die op een achterpagina de kop plaatste “PROPHECY FROM PLANET. CLARION CALL TO CITY: FLEE THAT FLOOD. IT’LL SWAMP US ON DEC. 21”.Daarna werd het stil rond de groep; ze vonden het níet nodig verder paniek te zaaien. Zelf gingen ze zich vol overtuiging wijden aan het scenario dat hen redding moest brengen: geloven.
Leon Festinger, een eenendertigjarige psycholoog van de universiteit van Minnesota, las het bericht. De kans die de onderzoeker voor zich zag zou zich niet gauw meer met een vergelijkbare intensiteit voordoen. Festinger wilde meemaken hoe de groep gelovigen zich zou gaan gedragen in de aanloop naar het fatale uur, namelijk dat van middernacht op 21 december 1954. Maar nog groter was zijn interesse in de uren na middernacht. Festinger was zelf geen gelovige, althans niet in de god Zadanda van de planeet Clarion – sterker nog, hij wist niet eens van het bestaan van deze planeet – en veronderstelde dus dat de groepsleden niet door buitenaardse wezens zouden worden opgehaald. Hoe zouden ze daarmee omgaan?
De groep gelovigen bestond uit niet veel meer dan een man of twintig. Maar kwaliteit leek boven kwantiteit te gaan, want de groepsleden waren allen zeer toegewijd: bezittingen werden verkocht, en enkele leden namen intrek in het huis van Dorothy Martin. Met enige moeite wist Festinger te infiltreren, door zich voor te doen als een volger. Ook hij wilde zogenaamd mee in het ruimteschip van Zadanda.
Op de avond van de 21ste december – wat is er toch met die datum? – zaten alle groepsleden bij elkaar in het huis van Dorothy Martin. Festinger was één van hen. De duisternis was vroeg en snel ingetreden.
De gelovigen konden nauwelijks stil zitten van de spanning en devotie. Nieuwe berichten die Martin ontving hadden geen kalmerende werking; ze droegen bij aan de euforie van de aanstaande redding. Iedereen in het huis stond open voor nieuwe instructies, en die kwamen dan ook. Het merendeel in de vorm van het automatische schrift, maar zelfs enkelen in de vorm van telefonische berichten. Festinger beschouwde die heimelijk als komende van grapjassen, maar de groepsleden wisten dat het om gecodeerde boodschappen ging. Een beller zei: ‘Hé, hoor eens, mijn badkamer staat blank, komen jullie naar mij toe om het te vieren?’ Dit was natuurlijk een geheim bericht, en de groep was uitzinnig van blijdschap, nadat ze er hun interpretatie aan hadden gegeven. Dergelijke berichten golden eerder als bevestiging van hun geloof dan als iets anders.
De avond vorderde. De klok tikte gestaag door, net zo zeker als het einde nabij was. Tenminste, voor alle niet-gelovigen op de wereld; de toegewijde volgers van Dorothy Martin zouden klokslag twaalf uur middernacht immers hun entree in het ruimteschip maken. Vlak voordat het zover was, ontdekte één van hen een stukje metaal op de vloer. Waarschijnlijk volgde er snel op die onschuldig lijkende ontdekking een nieuw bericht, want plotseling waren de groepsleden ervan doordrongen dat het dragen van metaal het ruimtelijk transport in de weg zou staan. Men begon zich daarom als een razende te ontdoen van de metalen onderdelen van de kleding. Knopen werden afgerukt, BH-sluitingen weggeknipt. Zelfs de gulp van één van de mannen werd ijlings verwijderd. Dat ging met nogal wat opwinding gepaard, omdat het nog maar een paar minuten voor middernacht was. Met een verhoogde hartslag namen de groepsleden weer plaats in hun kring in de huiskamer.
Het middernachtelijk uur brak aan. Iedereen staarde naar de klok. Bij de laatste klokslag zou de hemel moeten openbreken – er gebeurde er niets. Daar bleek echter een simpele verklaring voor te zijn: ‘die klok loopt niet goed’, zei er één, ‘we pakken die andere klok erbij, die wel goed loopt.’ Dat was gauw gedaan, en weer zaten ze af te tellen, maar nu voor de andere klok, die nog enkele minuten te gaan had voor het twaalf uur zou zijn.
Ook die klok sloeg twaalf uur. Weer gebeurde er niets. Er waren geen andere klokken in huis die nog enkele minuten van geestelijke redding konden geven. De opwinding nam plaats voor verbazing en verslagenheid. De vloedgolf was nu nog geen zeven uur van hen vandaan, dus het beloofde ruimteschip was nu wel heel erg gewenst. De nacht kroop echter voort alsof er geen Zadanda en planeet Clarion bestond. De groepsleden hadden nog steeds hun overtuiging, maar waren bezig om het gebeuren – of liever gezegd, het uitblijven van enig gebeuren – te rijmen me hun geloof.
En dat lukte. Om 04.45 uur kwam er een nieuw buitenaards bericht binnen bij Dorothy Martin. Ze zat in haar stoel, haar ogen opgeslagen, haar rechterhand trillend de boodschap noterend op haar papier. Die boodschap kwam hierop neer, dat god had besloten om de wereld te sparen, vanwege het licht dat de groep had uitgestraald gedurende hun wake.
De wereld was dus niet niet vergaan ondánks hun geloof – nee, de wereld was gespaard gebleven dankzíj hun geloof. Deze conclusie pepte de groep zo op, dat van enige terughoudendheid en teruggetrokkenheid ineens geen sprake meer was. Er kwam een nieuwe euforie over de groep, en de hele wereld moest het weten. Kranten, televisie en radiostations werden gebeld en uitgenodigd om toch vooral het grote nieuws op te tekenen: Dorothy Martin en haar volgelingen hadden de wereld behoed voor de ondergang.
De psycholoog Leon Festinger was getuige van een fenomeen dat dankzij dit experiment bekendheid zou krijgen: dat van de cognitieve dissonantie. Vanwege cognitieve dissonantie, de afstand tussen iemands overtuigingen en zijn gedrag, resulteert in het verschijnsel dat de mens zijn denken en overtuigingen in lijn brengt met zijn handelingen. In feite hadden de groepsleden twee keuzes na het uitblijven van een nachtelijke ruimtereis: ofwel de conclusie trekken dat ze een stel enorme sufferds waren, ofwel het aanpassen van hun theorieën aan de gebeurtenis. Dat laatste leek hen het minst vervelend. Cognitieve dissonantie staat voor de geestelijke spanning die optreedt door de tegenstrijdigheid (dissonantie) tussen enerzijds houding, gevoel, overtuiging (cognities) en anderzijds gedrag. Door een nieuwe uitleg te geven aan de verschillende cognities en zo de dissonantie op te heffen, verminderen mensen de mentale spanning die optreedt bij gebeurtenissen die tegenstrijdig zijn aan hun opvattingen.
Het afstemmen van je overtuigingen op je handelingen klinkt nogal opportunistisch. Een zichzelf serieus nemend individu zal eerder geneigd zijn te beweren dat hij zich gedraagt naar zijn principes – precies het tegenovergestelde dus. Maar, zoals de dief zei tegen de agent: ‘mijn kinderen moeten toch eten?’ De menselijke geest is flexibel genoeg om zichzelf te beschermen.
Festinger zou er een beroemd psycholoog mee worden. Volgens aardse documentatie overleed Dorothy Martin in 1988.
(Dit is een bewerkt tekstfragment uit mijn boek Dagelijks Irrationeel dat in 2018 is verschenen bij uitgeverij Het Spectrum. Zie www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/dagelijks-irrationeel-over-de-psychologie-van-zelfbedrog/.)
Er zijn dagen dat er in de nieuwsrubrieken vrijwel alleen aandacht lijkt te zijn voor geld. Rekensommetjes tonen de voors en tegens van zoiets vluchtigs als politieke keuzes, waarbij de illusie wordt gewekt dat de mens afgewogen en berekenbare beslissingen neemt. Zonder dat ik er naar op zoek was, liep ik op een dag langs een gebouw dat in vrijwel alle opzichten afrekent met de illusie van de Homo Economicus. ¹
Nadat ik mijn auto had geparkeerd op de enige plek die ik nabij het centrum van Utrecht kende waar je dat nog gratis mocht doen, liep ik, deels vanwege deze lucratieve daad, deels door het mooie weer, met een prima humeur de stad in. Het gebied tussen mijn auto en het centrum stond vol met glimmende gebouwen, blinkend in de zomerzon. Sommige van die gebouwen leken uit zuiver glas te bestaan, zoveel ramen waren er die contact probeerden te maken met de buitenwereld. ‘Geef me je geld’, leken die kristalpaleizen te zeggen; ze zagen er duur uit, en iemand moest ze toch bekostigen? Een exponent hiervan staarde me aan, dwars door het niemandsland van halflege parkeerplaatsen. Holland Casino, stond erop. Ondanks de als lokker bedoelde kleuren van het Casinologo boven de ingang leek het gebouw toch vooral in zichzelf gekeerd – er was niemand in zicht. Het gebouw deed het meest van alle gebouwen in de buurt zijn best om te schitteren in het zonlicht. Maar door de omringende leegte leek het niet in zijn opzet te slagen. Dat gold waarschijnlijk alleen voor het moment dat ik er liep, want anders zou het geen deel uitmaken van een bedrijf dat per jaar meer dan een half miljard euro met kleine harkjes over de roulettetafels naar zich toe schoof.
Ik bedacht in het voorbijlopen dat het surrealistische beeld van het blinkende bedrijf, midden in een verlaten aandoend deel van Utrecht, één grote illustratie was van de misvatting van de vermeende Homo Economicus, de zogenaamde calculerende mens. Zoals iedereen weet die ook maar een klein beetje logisch kan redeneren, is een casino een plek waar je geen cent wijzer wordt, als je die ene eventuele gelukstreffer niet meerekent. Hoe vaker je er komt, des te groter de zekerheid dat je er in zijn totaliteit met verlies vertrekt. Zou dat niet zo zijn, dan zou een casino een filantropische instelling zijn, en geen bedrijf met een winstoogmerk. Holland Casino zei het zelf, in zijn jaarverslag: ‘De speelautomaten van Holland Casino hebben een uitkeringspercentage van ongeveer 92%.’ Tekenend voor het zelfbedrog dat de mens over zichzelf afroept is niet alleen de intrinsieke betekenis van deze melding (‘je gaat verliezen’), maar ook en vooral de context: het was bedoeld als promotie, niet als waarschuwing. Een uitkeringspercentage van 92% wordt gezien als hoog. Dat je er gemiddeld dus 8% van je geld verliest, staat er niet met zoveel woorden, maar het komt er natuurlijk wel op neer. Alsof dit al niet onrustbarend genoeg was, wees een nieuwsbericht dat ik vlak voordat ik mijn auto had geparkeerd op de radio hoorde nog eens op de Homo Ludens² als overwinnaar van de Homo Sapiens³ en de Homo Economicus: een man die note bene zelf jaren geleden om een toegangsverbod had gevraagd, was nu, op zijn aandringen, toch weer toegelaten. Ongetwijfeld met alle ontwrichtende persoonlijke gevolgen van dien, want iemand die een toegangsverbod vraagt doet dat niet omdat hij bang is om tien euro te verliezen.
Toen ik het casino achter me liet, gonsde er nog een uitspraak uit het jaarverslag van het gebouw door mijn hoofd: ‘We geloven dat er maar één juiste manier is om het casinospel aan te bieden en dat is door ons maximaal in te spannen om gasten waar nodig tegen zichzelf in bescherming te nemen’. Het jaarverslag van Holland Casino leek te willen wijzen op nog een ondersoort van de Homo Economicus. Er stond namelijk: ‘Ondanks een positief operationeel resultaat werd afgelopen jaar een verlies geleden van 9,9 miljoen euro’. De uitspraken uit het opstel van de Casinobaas, en het vermeende bestaan van de Homo Economicus, leken me veelzeggend tegenstrijdig. Misschien moest de huidige benaming van de mensensoort wel als volgt luiden: Homo Economicus Creativus = iemand die zo goed kan rekenen en verhullend formuleren dat hij in staat is anderen in financiële verwarring achter te laten.
Homo Economicus = economische (calculerende) mens
Homo Ludens = spelende mens
Homo Sapiens = verstandige mens
(Lees meer over onze irrationele omgang met geld in mijn boek dat verschijnt in het voorjaar van 2016. Zie ook https://www.ontdekkingsschrijver.nl/boeken/.)