Gregoriaanse kalender

JanusHoewel 2013 nog maar net begonnen is, publiceert Ontdekkingsschrijver nu al een Lexicon (en kalender) van het jaar. Vraag niet hoe het kan. Geniet er van. Steek je tafelgenoten in 2013 de ogen uit met de kennis die je hier opdoet. Elke maand weer. Wat zij niet weten (maar jij nu wel) is waar al die termen die het jaar op onze Gregoriaanse kalender opdelen vandaan komen.

Maand – Een maancyclus, van nieuwe maan tot nieuwe maan, duurt gemiddeld ongeveer 29,5 dag. Hoewel kalendermaanden uit de Gregoriaanse kalender nu niets meer met de maancyclus te maken hebben, was de maan oorspronkelijk wel leidend voor het bij benadering vaststellen van de lengte van een maand.

Januari – De Romeinse god Janus is de naamgever van onze eerste maand van het jaar.

Februari – De laatste maand van de oude Romeinse kalender (die begon in de lente met maart) was er één om de rotzooi van het voorafgaande jaar op te ruimen. Typisch een maand om af en toe eens een schrikkeldag aan toe te voegen dus, om scheefgelopen verhouding tussen jaren, maanden en dagen mee op te lossen. De god Februus was van de purificatie, dus die nam die taak graag op zich.

Maart – De oude Romeinse kalender begon in de lente. Logisch eigenlijk, beginnen bij het begin. De eerste maand werd genoemd naar de vader van de mythische stichter van Rome (Romulus), de god Mars. Marlius was in de Romeinse kalender daarom de eerste maand van het jaar.

April – Aprilius betekende ‘tweede’ in het oude Rome.

Mei – Maius was de Romeinse godin van de groei. Haar naam paste mooi bij de maand die gekenmerkt werd door groei van de gewassen en van de pasgeboren dieren

Juni – Junius was de Romeinse godin die heerste over de hemelen.

Juli – Julius Caesar kreeg na zijn dood de vijfde maand van de Romeinse kalender naar zich vernoemd. Die had eerder nog geen eigen naam, maar heette simpelweg quintus, vijfde.

Augustus – Keizer Augustus wilde zijn naam terugzien in een maand, net zoals zijn voorganger Julius Caesar. Omdat juli al door laatstgenoemde bezet was, kreeg Augustus de maand daarna. Die had eerder nog geen eigen naam, maar heette simpelweg sextus, zesde.

September – Septum is Latijn voor zeven. De zevende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd september genoemd.

Oktober – Octo is Latijn voor acht. De achtste maand in de oorspronkelijk Romeinse kalender werd october genoemd.

November – Nove is Latijn voor negen. De negende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd november genoemd.

December – Deca is Latijn voor tien. De tiende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd december genoemd.

Wil je ook in 2013 ontdekkingsschrijvernieuws blijven ontvangen? Meld je dan aan voor ontvangst van de nieuwsbrief. Of volg @MichielvStraten op Twitter.

Paus Gregorius wilde in 1582 zomaar tien dagen uit de kalender verwijderen. De zon, de dagen, de nachten: ze vormen de hartslag van het leven – kon je ongestraft zomaar tien van die hartslagen overslaan? Velen vonden van niet. Hoewel in de middeleeuwen de zon niet meer de hoogste baas was – haar plaats was immers ingenomen door God – werd tijd alsnog niet gezien als iets maakbaars, manipuleerbaars. Daarvoor waren ook bewijzen, even duidelijk als middeleeuws.

Het uit de pas lopen van de Juliaanse kalender met het zonnejaar was al bekend vóór de tijd van Gregorius. Zijn collega Paus Clemens IV had in 1347 ook al een inhaalslag aangekondigd. Vier dagen zouden moeten worden overgeslagen, in 1349. Toen het eenmaal zover was, was een kalendercorrectie het laatste waar de aandacht naar uit ging. Die werd in beslag genomen door de Zwarte Dood. Heel Europa hoestte bloed op, zat onder de builen en kreeg zwarte en paarse vlekken op de huid. Europa was ziek, en Azië, waar de dodelijke ziekte vandaan kwam met haar. De pest raasde over het continent en zorgde alleen al in Europa voor 30 miljoen dodelijke slachtoffers – ongeveer een derde van de gehele bevolking werd door de Zwarte Dood meegevoerd op zijn genadeloze reis. Niet alleen de ziekte maar zelfs de pestdokters, degenen die de pandemie tevergeefs probeerden te bestrijden, zagen er dreigend uit met hun lange gewaad, masker en snavel. In de snavel zaten kruiden, bedoeld om het inademen van bedorven lucht tegen te gaan. Een zinloze maatregel, omdat de pest wordt overgedragen door een bacterie, via vlooien en zwarte ratten – diersoorten die in de veertiende eeuw zo ongeveer behoorden tot het meubilair van het dagelijks leven. In de straten van Europa stonk het in het jaar 1347 naar de dood. Alsof de Zwarte Dood wilde aantonen dat hij even onontkoombaar was als het voortschrijden van de tijd, begaf hij zich in de richting van de wijzers van de klok door Europa door achtereenvolgens Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, Duitsland, Noorwegen en Rusland. Handel en oorlog – twee primaire levensbehoeften, zou je kunnen zeggen – zorgden voor verspreiding, ook naar de omringende landen. De eerste afdoende maatregel tegen bacteriën werd pas in de 20ste eeuw ontdekt. Bij de tijd van de Zwarte Dood hoorden andere soorten ontdekkingen. Zoals dat over de datum van 20 maart 1345, waarop Saturnus, Jupiter en Mars in samenstand waren. Ook stond Mars in een hoek van 40° met Aquarius. Met het uitblijven van werkelijke kennis over de oorzaken van de Zwarte Dood werden deze astronomische verschijnselen gezien als mogelijk samenhangend met het uitbreken van de pest. Als dat bizar klinkt nodig ik u uit eens in uw omgeving te vragen naar wie wel eens een horoscoop leest.
Planeten, de zon, sterren – daar kwam het kwaad vandaan. Maar ook aan de hemelen werd het onheil toebedacht: de pest was een straf van God voor de zondige mens. De kerk kon zijn handen niet in onschuld wassen: zijn inhaligheid had deze ramp mede veroorzaakt. En dat alles aan de vooravond van de aankondiging door de hoogste in rang van diezelfde kerk, Paus Clemens IV, over een aanstaande kalenderherziening.

Met de hemellichamen als radertjes van het bestaan moet je niet sollen, zo was ook in 1582 bij veel mensen de opvatting. De naderende verdwijning van tien dagen bracht herinneringen boven aan de zwarte tijden die de Zwarte Dood had gebracht. Als geïrriteerde planeten niet voor dood en verderf zouden zorgen, dan toch op zijn minst God zelf wel. En wat te denken van de heiligen? De bestaande kalender vormde voor veel katholieken een aaneenschakeling van heiligendagen – de lijst van ‘naam- en heiligendagen’ zoals die tegenwoordig door de katholieke kerk is vastgesteld bevat er bijna 150 per jaar, van ‘Heilige Maria, moeder van God’ op 1 januari tot en met ‘Heilige Stefanus, diaken en eerste martelaar’ op 26 december. Hoe zouden die heiligen reageren, als de mensen ze ineens op een andere dag gingen herdenken? Zouden die zich voelen als een jarige zonder visite?
De religieuze verdeeldheid die sinds de door Luther ingezette Reformatie bezit had genomen van West-Europa, maakte dat het woord van de Paus niet ieders wet was. Het katholieke Italië en ook Spanje waren de enigen die en masse gehoor gaven aan de opdracht van Gregorius XIII. De inwoners van deze landen deden ’s avonds op 4 oktober het licht uit, om de volgende ochtend door het zonlicht van 15 oktober gewekt te worden. Protestanten dachten daar anders over, zeker omdat Gregorius zijn autoriteit had verkregen van het Concilie van Trente, de vergadering van de leiders van de katholieke kerk, waar nota bene de contrareformatie was gestart: het heroveren van het geestelijke en wereldlijke terrein dat was gewonnen door de protestanten. Dat maakte voor veel protestanten alles dat alleen al riekte naar Trente en Pauselijke wierrook direct verdacht en onacceptabel. Zij verwierpen de correctie. Zo schreef de Duitse hoogleraar in de theologie Jakob Tübingen:
‘We erkennen deze Lycurgus* de kalendermaker niet. Hij is geen herder maar een huilende wolf. Hij wil zijn walgelijke wetten, zijn heidense, ontheiligende praktijken en zijn boosaardige, gevaarlijke en goddeloze dogma’s beetje bij beetje opdringen aan onze kerkgemeenschappen’
* Lycurgus de draak, waarvan gezegd wordt dat zijn wetten in bloed zijn opgetekend. (Citaat uit De Kalender van David Ewing Duncan).

De angsten, onzekerheden en verschillen van overtuiging die over het 16e eeuwse Europa hingen zorgden ervoor dat de Gregoriaanse kalender met enkele flinke hink-stap-sprongen zijn weg door de geschiedenis vervolgd heeft. De eerstvolgende lente zou in Italië en Spanje op 21 maart beginnen, zoals bedoeld, maar in veel protestantse gebieden zou de equinox in 1583 weer op 11 maart plaatsvinden, net zoals de jaren ervoor. Frankrijk, hoewel grotendeels katholiek, vond de kalender iets seculiers, niet een speeltje van de Paus dus, en ging later in 1582 pas over tot het verwijderen van tien dagen uit het openbare en huiselijke leven; hier werd 9 december gevolgd door 21 december. In de Nederlanden ging de provincie Holland in december over op de Gregoriaanse jaartelling, en Zeeland pas in januari. Dat leidde tot de situatie dat tijdreizen plotseling mogelijk was: Hollanders zouden op (hun) 1 januari 1583 terug in de tijd kunnen reizen door zich naar Zeeland te verplaatsen en daar aan te komen in 1582. Dat toepassend op bijvoorbeeld een overlijden, zou kunnen betekenen dat iemand eerder zou worden begraven dan dat hij zijn laatste adem uit had geblazen. Boeren veronderstelden zelfs scheuringen in het dierenrijk, als een deel van de vogels hun trek naar het zuiden zouden gaan aanvangen en de rest nog niet.
Europeanen leefden op één continent maar in twee tijden. Tegelijkertijd weliswaar. Om elkaar te begrijpen was het noodzakelijk geworden om bij datumaanduidingen van officiële gebeurtenissen als trouwerijen, overlijden en zakelijke contracten en afspraken te vermelden om welk soort datum het ging: de Oude Stijl (OS) of Nieuwe Stijl (NS). Dat schiep misschien wel enige duidelijkheid, maar had nog steeds als gevolg dat bijvoorbeeld Pasen op twee verschillende dagen in het jaar gevierd werd. Dat moet een doorn in het oog geweest zijn van alle gelovigen, want Pasen was nou eenmaal de heiligste der dagen.
Nederland, Duitsland en Denemarken maakten op 18 februari 1699 de sprong naar de maand maart; het verschil tussen de Juliaanse en Gregoriaanse kalender was hier door het verstrijken van de tijd nog een dag groter geworden en gegroeid tot 11 dagen. De Zweden wilden de weg van de geleidelijkheid volgen en de schrikkeldagen tussen 1700 en 1740 overslaan, maar een militaire nederlaag, hen toegebracht door de Russen, deed hen geloven dat dat dieptepunt het gevolg was van het gerommel met de dagen – de Russen noteerden de dag van hun overwinning als 27 juni 1709 (OS), de Zweden als 28 juni 1709 (‘ZS’) en de meeste andere naties als 8 juli 1709 (NS) – en gingen in 1712 terug naar de Juliaanse kalender door toevoeging van een 30ste februari in dat jaar.
Engeland sloeg op 2 september 1752 elf dagen over naar de volgende dag, 14 september. Dat had veel voeten in de aarde gehad. De Britten hadden er 170 jaar over gedaan, gevuld met politiek, ruzies, oorlog met Spanje, zussenstrijd tussen de katholieke Queen Mary en de protestantse Queen Elisabeth, astronomische berekeningen en nieuwe hervormingsvoorstellen. De maatschappelijke onrust over de kalenderhervorming werd zelfs politiek aangewakkerd met het gebruik van de slogan ‘Give us back our eleven days’.

Pas in 1753 sloot Zweden zich aan bij de Nieuwe Stijl. Zwitserland was pas over in 1811, de Duitse protestanten gingen in 1755 pas in hun geheel akkoord met een leven in een nieuwe tijd.
Japan koos in 1873 voor de Gregoriaanse kalender. Talloze landen zijn pas in de 20ste eeuw overgegaan: Bulgarije, Letland, Litouwen, Estland, Roemenië, Joegoslavië, Rusland, Griekenland. In China duurde het zelfs tot 1949. Dat betekent overigens niet dat de hele wereld nu in hetzelfde tijdperk leeft. Orthodoxe Russen, Serviërs, Macedoniërs, Georgiërs, Polen en inwoners van Jeruzalem gebruiken nog steeds de Juliaanse kalender als het om christelijke feestdagen gaat; zij lopen nu dertien dagen uit de pas met hun civiele kalender, die ook de onze is. De orthodoxen in deze landen vieren het kersfeest op 7 januari.

Rond 1500 begon de lente op 11 maart. Dat was een gevolg van het hanteren van de Juliaanse kalender. Het verschil tussen het Juliaanse kalenderjaar van 365¼ dagen en de tijd die de aarde nodig heeft voor een volledige omloop rond de zon (tropisch jaar) is ongeveer 11 minuten. Dat lijkt weinig, op een mensenleven, want dat komt op slechts 1 dag in de 128 jaar. Maar vijf eeuwen geleden bestond dat verschil al anderhalf millennium en was daarmee opgelopen tot ruim tien dagen.

Dat had als gevolg dat inmiddels de lente buiten in de natuur al anderhalve week bezig was, terwijl de mensen binnen op hun kalender nog naar de winter zaten te kijken.
Men wilde dat de lente weer op 21 maart begon en niet op 11 maart. Daarom kwam Paus Gregorius XIII in 1582 kwam met zijn Calendarium Gregorianum Perpetuum (Eeuwigdurende Gregoriaanse Kalender). Hierin ‘bepalen en bevelen wij, dat van de maand oktober van het jaar 1582 de tien dagen worden geschrapt [tussen 4 en 15 oktober]’. Gregorius had er ook voor kunnen kiezen om de verschillen geleidelijk recht te trekken, bijvoorbeeld door een jaarlijkse kleinere correctie, maar koos voor een drastische maatregel. De mensen moesten op 4 oktober gewoon gaan slapen, gevolgd door een nieuwe dag op 15 oktober. De tien tussenliggende dagen zouden niet bestaan, opgeslokt door de veelvraat die verandering heet. De Juliaanse kalender zou op 4 oktober zijn laatste dag ingaan en de volgende dag, 15 oktober, opgevolgd worden door de Gregoriaanse kalender.
Dat werd niet door iedereen gewaardeerd. Letterlijk. De functionarissen die afhankelijk waren van het innen van huur, belastingen en rente zagen zomaar hun inkomen over oktober met een derde verminderen. Dat zij hiervoor in diezelfde tien te verdwijnen dagen ook niets te verhuren, belasten of te verrekenen hadden zagen ze voor het gemak over het hoofd. Gregorius was ook hier vooruitziend en had in zijn Inter Gravissimas ook opgenomen: ‘Opdat echter deze weglating van tien dagen geen nadeel brenge voor wie maandelijkse of jaarlijkse betalingen dient te verrichten, zullen de rechters tot plicht hebben bij elk geschil dat er zou kunnen uit voortvloeien, rekening te houden met genoemde weglating en de vervaldag van betalingen te verschuiven met tien dagen.’
Vervolgens beval Gregorius een aanpassing van de schrikkeljaren. Nog steeds moesten die om de 4 jaar plaatsvinden – een aanduiding die nu wel begrepen werd, in tegenstelling tot hetzelfde bevel dat ooit door Julius Ceasar was uitgevaardigd – behalve in de eeuwjaren (1700, 1800 enzovoort). De uitzondering op deze uitzondering zou gevormd worden door de eeuwjaren die deelbaar zijn door 400. Dat laatste zorgde er niet alleen voor dat deze kalender veel langer in de pas zou blijven lopen met de omloop van de aarde rond de zon, maar ook dat dit onderdeel van de veranderingen nog even werd uitgesteld, van 1600 naar 1700.
Gregorius was ook nog op andere manieren voorzichtig. Hij verbood alle drukkers ‘welke gevestigd zijn in het gebied dat rechtstreeks of onrechtstreeks behoort tot onze jurisdictie’ om de nieuwe kalender te drukken, om eventuele fouten te voorkomen. En ach, nu hij toch bezig was, voegde hij enkele regels later toe: ‘aan de andere drukkers, waar ook ter wereld, leggen wij hetzelfde verbod op’. Dat had ook handiger gekund, leek me, maar op een gebrek aan doortastendheid kon ik Gregorius niet betrappen, getuige zijn afsluitende artikel: ‘Het is dus aan elkeen, zonder uitzondering, verboden in te gaan tegen deze akte van ons voorschrift, verordening, decreet, wil, goedkeuring, verbod, opheffing, afschaffing, aansporing en verzoek, of er zich met roekeloze stoutmoedigheid tegen te verzetten. Indien echter iemand zich dit aanmatigde, dient hij te weten hij dat hij zich blootstelt aan de toorn van de Allerhoogste en van zijn heilige apostelen Petrus en Paulus.’
De mens zou de mens niet zijn als er geen bezwaren zouden zijn tegen het schrappen van tien dagen: wat te doen met te innen huur, rente en belastingen over de betreffende periode? Boeren veronderstelden zelfs scheuringen in het dierenrijk, als een deel van de vogels hun trek naar het zuiden zouden gaan aanvangen en de rest nog niet. De verwarring en onzekerheid werd uiteindelijke misschien wel het best geïllustreerd door de gedachte dat het leven door de ingreep ook met tien dagen bekort zou worden – de sterfdatum kwam immers nu tien dagen dichterbij te liggen op Gods kalender?

Nieuwsbrief
Blijf op de hoogte van nieuws, verhalen en andere ontdekkingsschrijverij. Je kunt je hier aanmelden voor mijn maandelijkse nieuwsbrief.