Durgerdammer vissersDe winter van 1849 was er één zoals we ons die graag herinneren als oer-Hollands: koud en met een dikke laag ijs op de sloten en meren. Maar de werkelijkheid was minder romantisch. Vooral voor degenen die aan het water woonden was het leven genadeloos; na een geschiedenis van hongersnood en overstromingen moesten zij hard werken om te overleven.
Zo liet die winter ook zijn sporen na in het Zuiderzeedorp Durgerdam. Drie Durgerdammer vissers raakten vast op de bevroren Zuiderzee en moesten vechten voor hun leven.

Het was misschien een jaar of vijftien geleden, dat ik in een museum een bescheiden tentoonstelling had gezien over drie Durgerdammer vissers, die lange tijd op een ijsschots hadden rondgedreven. Het verhaal was maar half ingedaald. Dat kwam vooral door het onwaarschijnlijke karakter ervan, en mijn vage interpretatie dat het daardoor een fictief verhaal moest betreffen. Musea tonen immers vaak genoeg gebeurtenissen uit de categorie ‘hoe het gegaan zou kunnen zijn’.
Het bestaan van het verhaal had een plek ingenomen in mijn geheugen. Toen ik het museum recent weer bezocht wilde ik er meer van weten. Was het misschien toch echt gebeurd? Zo ja, hoe kon het dat de mannen niet doodgevroren waren? Waardoor waren ze niet opgemerkt, vanaf de wal? Hoe overleefden ze? Hadden ze het wel overleefd?

IJsselmeer
Na wat zoekwerk gedaan te hebben bleek dat het avontuur niet was verzonnen. Er hadden daadwerkelijk drie Durgerdammer vissers in januari 1849 een bijna onvoorstelbaar overlevingsdrama meegemaakt. Het museum dat de tentoonstelling verzorgde was het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. De drie vissers waren zelfs langs dat stadje gedreven.
De onvrijwillige tocht had zich afgespeeld op mijn IJsselmeer; ik vaar daar vaak met onze zeilboot Fugitive II, dus wat er op de Zuiderzee was gebeurd had zich ook in míjn vaarwater afgespeeld, zo voelde het. Op zoek gegaan naar het boek over dit avontuur, bleek dat er niet te zijn*. Ik besloot toen het boek dat ik zo graag had willen lezen zelf te gaan schrijven.
* Er is in 1986 wel een (deels fictief) kinderboek over verschenen van de hand van Miek Dorrestein.

Elfstedentochtwinters en misleidende statistieken
Allereerst wilde ik weten hoe het de vader en zijn twee zonen – want daar ging het om – was gelukt om niet binnen één of twee dagen al dood te vriezen. De Zuiderzee was bedekt met een dikke laag ijs, in elk geval voldoende sterk om drie mannen en een slee met vismateriaal gedurende meerdere dagen te ondersteunen. En dat op zout water: de Zuiderzee was pas in 1932 IJsselmeer geworden, na vervolmaking van de Afsluitdijk. Het moest letterlijk stervenskoud geweest zijn.
Verbazing was mijn deel, toen ik op statistieken van het KNMI stuitte. De maand waarin de ijsvissers vast waren komen te zitten liet een gemiddelde temperatuur zien van 1,3°. Ik had het veel kouder verwacht. Zoiets als tijdens de Elfstedentocht van 1963, die in ons collectieve geheugen als gruwelijk koud is opgenomen (gemiddeld -5,3°).
Maar de crux bleek te zitten in het gemiddelde zelf. In december had het keihard gevroren, waardoor het zoute Zuiderzeewater was veranderd in een stabiele korst van een halve meter dik ijs. En op zaterdag 13 januari, de dag dat vader Klaas Klaassen Bording met zijn zoons Klaas (19) en Jacob (17) vanuit hun Durgerdammer huisje het ijs opstapten, zette de dooi in.

Botkloppen – een gevaarlijke noodzaak
De Bordings waren arm. Zo arm, dat ze op deze koude zaterdag de bevroren Zuiderzee op gingen om te ‘botkloppen’. Ze hakten met een bijl vijf gaten in het ijs om onder het ijs meerdere netten van elk vijftien meter lang te plaatsen. Het was een vermoeiend karwei, terwijl het eigenlijke botkloppen dan nog moest beginnen: met een klap lieten ze herhaald een groot blok hout op het ijs neerkomen. De op de bodem gelegen bot (platvis) zou opschrikken, wegzwemmen en in hun netten verstrikt raken.
Dat lukte. De mannen gingen zo op in hun succesvolle vangst, dat het hen was ontgaan dat de andere vissers die verderop bezig waren geweest al huiswaarts waren gegaan. Ook was de schemer ingevallen. Omdat ze op anderhalf uur lopen zaten van Durgerdam, verliep hun terugtocht in een steeds dreigender wordende duisternis. Dreigend, omdat de vele gaten in het ijs niet allemaal te zien waren. Het was eenvoudigweg te gevaarlijk om door te lopen. De mannen besloten de nacht op het ijs te blijven.
‘Ze hielden zich schuil onder het zeil dat ze tijdens het vissen hadden gebruikt om zich af te schermen van de wind. Om de nacht door te komen probeerden ze de slaap te vatten, wat natuurlijk niet lukte. Het regende, het was koud en ze hadden alleen een paar slokken lauwe koffie achter de kiezen. Ze hadden niets om zich aan te warmen, behalve elkaar. Als een zielig hoopje zaten de drie opeengepakt op de slee, onder een zeil waarop de regendruppels onafgebroken tikten. Zo kwamen ze de nacht door.’

Van God los
De zondag na hun doorwaakte nacht bracht geen verlossing. Het torentje van Durgerdam konden ze zien, maar ze werden van hun thuisdorp gescheiden door een rommelig stuk ‘waterijs’. De weg naar huis was afgesneden door de ingetreden dooi. Ze besloten door te lopen richting Uitdam, een stukje naar het noorden.
‘De kou striemde door Jacob’s onderkleding, maar met de moed der wanhoop klemde hij zijn kille vingers om het hout en zwaaide ermee richting de Uitdammers. Maar … die waren in geen velden of wegen te zien. Of de duvel ermee speelde, troffen ze het dorp net op het moment dat de dorpelingen in de kerk zaten. Tot overmaat van ramp zat de natuur de Bordings weer in de weg: aan het eind van de ochtend draaide de wind naar het noordwesten. Dat betekende dat hun ijsschots nu van het land af werd geblazen.’

Wind en kou, mist en regen
De volgende dagen en nachten kenmerkten zich door kou, mist en regen. Om hun slinkende krachten te sparen konden ze ’s nachts maar beter stilzitten, maar dat was wel de koudste optie. Ze namen zich voor om een volgende nacht – als die er zou komen – heen en weer te lopen op hun ijsplaat om niet teveel af te koelen. Het nadeel daar weer van was dat dat meer energie kostte.
‘Ze realiseerden zich dat ze iets moesten eten. Alleen: ze hadden niets meer, behalve de honderden dode vissen. Rauw. Uiteraard beschikten ze over geen enkele manier om de vis te verhitten. Alleen een mes was hen ten dienst om het grootste deel van de schubben eraf te schrapen. Met tegenzin beten ze in het rauwe vlees. Ze vonden het idee en de smaak van koude rauwe vis zo afschuwelijk dat de twee jongens niet in staat waren samen meer dan één vis te delen. Het was beter dan niets, maar het versterkte hun gevoel van ellende meer dan dat het hun krachten deed toenemen.’

Enkhuizen wenkte, de Noordzee dreigde
Ze probeerden aan land te komen bij het eiland Marken. Tevergeefs. Vervolgens liepen ze naar Muiden, Huizen, Naarden, Nijkerk. De kust bleef telkens op een afstand, dichtbij genoeg om te zien, ver weg genoeg om niet opgemerkt te worden. Zwemmen was geen optie – konden ze dat wel? Het ijskoude water zou ze trouwens direct verlammen.
Na een aantal dagen dreven ze door wind en tij naar het noorden. Een gevaarlijke richting, want dat was de kant van de open zee. De ijsvloer veranderde langzaam van één solide plaat naar grote beweegbare velden. Zo kwamen ze langs een dorp, waarin ze Enkhuizen dachten te herkennen. Ze zagen de klokkentoren en waren dichtbij genoeg om een hond te horen blaffen.
Ik vond het tijd om met eigen ogen en oren te ervaren hoe dichtbij hun redding had geleken en voer met onze Fugitive naar Enkhuizen. Op enkele mijlen uit de kust van Enkhuizen probeerde ik te reconstrueren wat de Bordings gezien hadden van het stadje, en vooral hoe ver ze er dan vandaan waren geweest. De enige geluiden die ik vanaf mijn bootje hoorde waren het vriendelijke geklots van de golfjes, het gezoem van de stuurautomaat die de Fugitive op koers hield – zodat ik mijn handen vrij had voor mijn imaginaire reis terug in de tijd – en het gedreun van een heimachine op de kust. Behalve het geklots, want dat is van alle tijden, waren deze geluiden verre van behulpzaam bij het afreizen naar 1849.
Het was helder weer en ik kon ver uitkijken over het groene water dat mij in de ochtendzon vanuit het oosten vrolijk tegemoet glinsterde. De weidsheid van de enorme vlakte waar ik op ronddreef was iets wat mijn situatie met die van de Bordings gemeen had, al was het onder compleet andere omstandigheden.
Ondanks de heldere lucht kon ik de overkant niet zien; het bleef toch een flink stuk water. De Bordings konden hun mogelijke kusten der redding zéker niet zien in hun natte en mistige wereld, dacht ik, en ik betrapte mezelf op het gebruik van de verkeerde kust als referentiekader: ik mijmerde over de huidige oostkust van het IJsselmeer. Die van de polders dus. De werkelijke afstand tot de oostkust van de Zuiderzee was in 1849 ongeveer twee keer zo groot. Er begon me zo langzaamaan iets te dagen van de grootte van het toenmalige ijsoppervlak. Het zou mij nu, al zeilend, minimaal een aantal uren kosten om ‘mijn’ oostkust te bereiken; de Bordings dreven en liepen met een veel lagere snelheid op een dubbel zo grote zee. Ik begon iets meer te begrijpen van al die tijd dat ze geen kust konden zien en in elk geval geen wal konden bereiken, en van het daarmee gepaard gaande gevoel van hopeloosheid
.’

Meer dood dan levend
Meer dan een week zaten ze nu op het ijs, en ze waren meer dood dan levend. Flarden kust hadden hen al meerdere keren valse hoop op redding gegeven. Het grootste dieptepunt in dat opzicht zou later volgen. In de buurt van Schokland, dat in 1849 nog een eiland was, zagen ze een zeilboot op hen afkomen – de Zuiderzee was door de dooi inmiddels deels bevaarbaar. En hun ijsschots was gevaarlijk gekrompen.
‘”Kijk daar, een schip!” Alle drie tuurden ze over de zee. Was het een schip dat hun kant opkwam?
“Ja, het is een schip! Ik zie het zeil!” Er was geen twijfel mogelijk: een visser kwam hun kant op. Zou dit hun geluksdag worden?
Het wás een schip, dat van beurtschipper Otten. Het voer van Zwartsluis richting Amsterdam. Het kwam recht op hen af; het kón niet anders dan dat ze gezien waren, dat dit hun verlossing inhield.
Het woord reikhalzend had hier ontstaan kunnen zijn, zo verlangend keken de mannen uit naar hun verlossers, het hoofd zo hoog mogelijk, de ogen wijd opengesperd, turend over het ijs. Een gloed van opwinding bracht enige vluchtige warmte. Eindelijk was het moment aangebroken dat ze zich zouden kunnen overgeven aan hun vermoeidheid, in de lang gehoopte verzorging en warmte van hun medemensen, die dus toch nog bleken te bestaan.
De wind was westzuidwest. Vanuit Zwartsluis zou een schipper die naar Amsterdam wilde moeten opkruisen. Dit was waarschijnlijk precies waar schipper Otten mee bezig was, want plotseling zagen de Bordings het schip van koers wijzigen. Het zou ook kunnen dat Otten wilde uitwijken voor de grotere ijsvelden. Hoe dan ook, de koerswijziging maakte duidelijk dat het niet om redders ging, want de platbodem voer inmiddels van hen af. Vol ongeloof zagen Bording, Klaas en Jacob hun drijvend koninkrijk verdwijnen. Hoeveel konden de Bordings verdragen? Er restte de mannen niets anders dan ook deze pijn te slikken.

‘Zee van ijs’
Het verhaal van de Bordings gaat nog verder, in meerdere opzichten. Ik wilde weten wat andere mannen hadden gedaan in vergelijkbare situaties. Ik ging op zoek naar voorvallen, kennis over onderkoeling, experimenten en verhalen over psychologische druk. Ik kwam verhalen tegen over leiderschap in extreme situaties.
Het zijn stukjes van een puzzel geworden, een puzzel die ik in elkaar heb proberen te leggen in het boek ‘Zee van ijs’. Daarin staat natuurlijk ook beschreven hoe het de drie Durgerdammer ijsvissers verder is vergaan, tijdens hun verdere overlevingstrijd. Maar ook de eerste dagen worden uitgebreid beschreven: wat ze deden, wie de leiding nam, waar ze hun hoop uit putten, waar de wanhoop ze toe dreef.
Nog steeds vind ik de overlevingsstrijd van de Bordings heel bijzonder. Het is een episch drama dat zich bij ons ‘om de hoek’ heeft afgespeeld. Het is oer-Hollands en desondanks relatief onbekend. Ik hoop met ‘Zee van ijs’ hun boeiende verhaal dichterbij te brengen.

Meer weten?
Lees Zee van ijs, uitgegeven bij Hollandia.

Nieuwsbrief
Blijf op de hoogte van nieuws, verhalen en andere ontdekkingsschrijverij. Je kunt je hier aanmelden voor mijn maandelijkse nieuwsbrief.