kalenderOnze kalender vindt zijn oorsprong bij Romulus, de mythische stichter van de stad Rome en het rijk waar wij uiteindelijk onze huidige datum vandaan hebben. Het jaar van Romulus begon bij een begin, namelijk dat van nieuw leven. In de lente dus. De eerste van de tien maanden werd naar Romulus’ vader genoemd, de god Mars. ‘Marlius’ was in de Romeinse kalender daarom de eerste maand van het jaar. De start van de lente, het moment dat de zon recht boven de evenaar staat en evenveel van zijn licht en warmte over het noordelijk als over het zuidelijk halfrond laat schijnen, viel volgens de Romeinen op de vijfentwintigste dag van die eerste maand.

De naamgeving van de volgende maand werd ‘De Tweede’. Weinig creatief misschien, maar in de Latijnse vertaling ‘Aprilius’ klinkt het al een stuk poëtischer. Doordat de daaropvolgende maand gekenmerkt werd door groei van de gewassen en van de pasgeboren dieren, vond men een toepasselijke naam in die van ‘Maius’, de godin van de groei. Junius vervolgens was genoemd naar de godin Junon, heerseres van de hemelen.

Daarmee leken de naamgevers al hun creatieve kruit verschoten te hebben, want de resterende zes maanden van het jaar werden simpelweg genummerd. De maand na Junius was de vijfde maand, oftewel Quintilis. Sixtilis (= 6) volgde daar weer op. Deze eerste zes maanden verklaren waarop de volgende vier maanden van het jaar heten zoals ze heten: September (= 7), Oktober (= 8), November (= 9) en December (= 10).

Even getallen brachten volgens de mensen in het oude Rome ongeluk. Daarom hield men daar rekening mee bij de toebedeling van het aantal dagen aan elke maand. Maart (ik zal de maanden in het vervolg in hun vernederlandste vorm benoemen, voor zover dat van toepassing is) kreeg er 31, April 29, Mei 31, Juni 29, Quintilis 31, Sixtilis 29, September 29, Oktober 31, November 29 en December 31. Dat was wel een probleem, in een maatschappij waar het leven vooral het ritme van de seizoenen volgde. Maart zou telkens na driehonderd dagen weer beginnen, en dus grofweg twee maanden eerder dan in onze kalender. Een jaar van driehonderd dagen dat begint in de lente, begint het jaar daarop in één van de koudste periodes (op het noordelijk halfrond), namelijk in een periode die wij januari noemen. Nog een jaar later valt maart zelfs vóór de aanvang van de meteorologische winter, namelijk op een moment dat wij onze sinterklaasinkopen aan het doen zijn.

Voor een volk van landbouwers en veehouders was het toch praktischer om een houvast te hebben aan de indeling van het jaar voor de verzorging van de gewassen en het vee, het zaaien en het oogsten. Daarom werden de toenemende afwijkingen tussen de maanden en de seizoenen gecorrigeerd door zogenaamde Interkalarius. Dat waren dagen die af en toe aan de kalender werden toegevoegd. De tweede koning van Rome, Numa Pompilius, pakte dit structureel aan. Hij vulde de jaarlijkse leemte op met twee nieuwe maanden. Ongeveer vanaf 700 v. Chr. had het jaar daardoor twaalf maanden; minder logisch gezien het tientallig stelsel van de Romeinen, maar het bracht wel de maanden en het jaar weer in synchroniteit met de seizoenen. De god Janus, met twee gezichten, één aan elke kant van zijn hoofd, kreeg een van de twee nieuwe maanden naar zich genoemd: Januarus. Deze maand kreeg 29 dagen. De laatste maand van het jaar was voorbehouden aan reiniging en boetedoening. Het was dan ook de god van de purificatie, Februus, die zijn naam hieraan verleende. Het verklaart ook dat februari onze schrikkelmaand is: de Romeinen verrekenden hun Interkalarius aan het eind van hun jaar.

Onze maanden en hun namen op hun rijtje:

Januari – De Romeinse god Janus is de naamgever van onze eerste maand van het jaar.

Februari – De laatste maand van de oude Romeinse kalender (die begon in de lente met maart) was er één om de rotzooi van het voorafgaande jaar op te ruimen. Typisch een maand om af en toe eens een schrikkeldag aan toe te voegen dus, om scheefgelopen verhouding tussen jaren, maanden en dagen mee op te lossen. De god Februus was van de purificatie, dus die nam die taak graag op zich.

Maart – De oude Romeinse kalender begon in de lente. Logisch eigenlijk, beginnen bij het begin. De eerste maand werd genoemd naar de vader van de mythische stichter van Rome (Romulus), de god Mars. Marlius was in de Romeinse kalender daarom de eerste maand van het jaar.

April – Aprilius betekende ‘tweede’ in het oude Rome.

Mei – Maius was de Romeinse godin van de groei. Haar naam paste mooi bij de maand die gekenmerkt werd door groei van de gewassen en van de pasgeboren dieren

Juni – Junius was de Romeinse godin die heerste over de hemelen.

Juli – Julius Caesar kreeg na zijn dood de vijfde maand van de Romeinse kalender naar zich vernoemd. Die had eerder nog geen eigen naam, maar heette simpelweg quintus, vijfde.

Augustus – Keizer Augustus wilde zijn naam terugzien in een maand, net zoals zijn voorganger Julius Caesar. Omdat juli al door laatstgenoemde bezet was, kreeg Augustus de maand daarna. Die had eerder nog geen eigen naam, maar heette simpelweg sextus, zesde.

September – Septum is Latijn voor zeven. De zevende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd september genoemd.

Oktober – Octo is Latijn voor acht. De achtste maand in de oorspronkelijk Romeinse kalender werd october genoemd.

November – Nove is Latijn voor negen. De negende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd november genoemd.

December – Deca is Latijn voor tien. De tiende maand in de oorspronkelijke Romeinse kalender werd december genoemd.