‘U bent nu hier’

Kees hunkerde al heel zijn leven naar zijn fifteen minutes of fame. Nu hij ze onderging bleek het vies tegen te vallen. ‘En voor zijn jarenlange inzet willen wij Kees hartelijk bedanken!’, rondde zijn manager van de afdeling Statistische Invoer zijn toespraak af. Het zaaltje was half gevuld, enkele van de plastic statafels waren leeg gebleven. Een obligaat applausje van de verzamelde collega’s klonk. Hun gedachten waren tijdens de toespraak al bij de stukjes kaas en leverworst, de rit naar huis en de warme prak. Enigszins verdwaasd stond Kees te wachten op een vervolg dat uitbleef. Boven zijn sandalen steeg zijn dagelijkse grijze pantalon op, halverwege zijn lichaam begroet door het puntje van een stropdas. Het was vandaag vrijdag, dus keek Mickey Mouse vanaf Kees’ stropdas de wereld in. Elke dag had zijn eigen Walt Disney-figuur.
‘Je doet je werk te nauwkeurig, Kees.’Dat was wat hij te horen had gekregen tijdens zijn laatste beoordelingsgesprek. ‘Functioneringsgesprek’, had hij er nog tevergeefs tegenin proberen te brengen. ‘Gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen’, dat was hem ook nog toegevoegd. Kees begreep het niet. Hoe kon je van een Medewerker Statistiek verwachten om níet exact te werken? Kees deed juist altijd alles voor honderd procent exact: de gegevens op de invoerbladen precies overtikken. Zijn werkplek was een toonbeeld van orde: rechts een stapeltje ‘te doen’, links een stapeltje ‘gedaan’. Dat het bronmateriaal niet altijd volgens de wetten der logica waren ingevuld, dat vond Kees niet onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Hij voerde uit, acht uur per werkdag, niet korter, niet langer, met twee koffiepauzes van elk een kwartier. Dagelijks om twaalf uur dertig at hij zijn meegebrachte boterhammen met gehakt, aan zijn bureau, tussen ‘te doen’ en ‘gedaan’ in.`Maar de eerstvolgende maandag zou hij zijn boterhammen thuis moeten opeten. Alleen.

‘Nou Kees, het beste dan.’ Zijn collega’s – ex-collega’s, vanaf nu – gaven hem nog een laatste kleffe hand, en keerden daarna terug naar hun leverworst en lauwe cola. Kees liep richting de deur van de hal. Hij keek nog één keer achterom. Als enige. Kees begon zijn avondritueel: op de fiets (met terugtraprem) naar het winkelcentrum, een kort bezoek aan de supermarkt om een afgeprijsde magnetronmaaltijd uit te kiezen, en dan naar huis. Maar eenmaal bij de supermarkt aangekomen hield hij stil. Een moment dacht hij na. ‘Vandaag doe ik het anders.’. Chinees halen, dat mag nu wel een keer. Hij was nu eigen baas, zou zelf wel bepalen hoe en wat. Maar waar zat die Chinees? Kees, die in al die jaren nog nooit van zijn routine was afgestapt, raadpleegde de plattegrond van het winkelcentrum. Gek eigenlijk, dat ik dat nog nooit eerder heb gedaan, dacht Kees. Zijn wijsvinger zweefde enkele millimeters boven de ruit, om zichzelf niet te besmetten met de daar verzamelde bacteriën. Zijn vinger stokte plotseling, net zoals zijn adem. ‘U bent nu hier’, stond er. De pijl wees feilloos de plek aan waar hij zich bevond. Dat was op zijn minst opmerkelijk, want nu hij erover nadacht, wezen dergelijke pijlen altíjd naar zijn locatie van dat moment. En nooit stond er eens vermeld: ‘Alle andere mensen zijn daar’, vergezeld van kluwen divergerende pijlen. Was dit een teken? Er moest meer in het leven zijn dan de anonimiteit van een Medewerker Statistische Invoer. Hij keek om zich heen en zag: alle mensen die zich in het winkelcentrum bevonden waren passanten. De haastige vrouw met twee volle boodschappentassen, de stinkende zwerver, de blowende jongens op het bankje. Ze bevonden zich buiten zijn reikwijdte. Ze betekenden niets.
Kees haastte zich naar huis. De Chinees sloeg hij over; er waren verhevener zaken te doen dan het naar binnen werken van opgewarmd voedsel. De 14,5 minuten die hij altijd nodig had om naar huis te fietsen waren nu precies genoeg om zijn gedachten de vrije loop te geven. Dit was de start van iets bijzonders, dat besef groeide met elke omwenteling van zijn wielen. Kees klikte de dynamo op het voorwiel. En terwijl de fietsverlichting begon te schijnen, werkten zijn gedachten als een vliegwiel – de ene na de andere openbaring stroomde door zijn hersenpan. Door zijn lijf zelfs, zo voelde het. Hij had geen tijd te verliezen.

Thuis gekomen rende Kees de trap op. In zijn werkkamer zette hij zich achter zijn computer, voor wat verreweg het belangrijkste statistische werk van zijn leven zou worden. Kees hijgde. Zijn hoofd was op hol geslagen; hij moest iets doen om te kalmeren, voordat hij begon met zijn Grote Onderzoek. Eerst maar eens de stapel nieuwsbrieven van het Centraal Bureau voor Genealogie door zijn vingers laten gaan, die er nog lag van zijn – toen nog – onschuldige speurwerk van de avond daarvoor. Keurig in het daarvoor bedoelde plastic postbakje, dat natuurlijk wel. De vertrouwde geur van deze papieren vrienden over stamboomonderzoek brachten hem altijd in een prettige stemming. Misschien dat dat hem nu ook zou helpen. Het leek te werken. Zelfverzekerd schoof hij na een tijdje de stapel terug in de postbak. Nu aan het echte werk. Zonder weifeling pakte hij het grootste vel papier dat hij zo snel kon vinden – een aan de muur hangende wereldkaart – en posteerde dat omgekeerd op zijn bureau. Zijn andere verkozen bondgenoten voor de avond waren de bijbel en internet.
Hoe zwarter de nacht werd, des te meer licht kreeg het Inzicht dat op de achterkant van de wereldkaart gestalte aan het krijgen was. ‘Ik’, had Kees helemaal onderaan in dikke rode viltstiftletters geschreven. Hiervandaan tekende hij woeste lijnen naar boven, in allerlei kleuren, onderbroken door met onderstrepingen aangeduide gebeurtenissen, geschiedkundige perioden en hun jaartallen. Aan de zijkant vulden berekeningen en toelichtingen het steeds voller wordende papier. ‘W.O. II’ stond er vlak boven ‘Ik’. Daarnaast ‘Opa Godschalk’, en ‘6 miljoen Joden dood’. De pijl vervolgde zijn weg naar boven, kwam langs W.O.I (’17 miljoen dood’), Grote Hongersnood (‘60% dood’) en Zwarte Dood (‘2 op de 3 overleeft’). Een grafiek uit een publicatie kreeg ook zijn plek op het schema. Het liet het verloop van de gemiddelde levensverwachting zien, die met terugwerkende kracht aan het dalen was, verder de geschiedenis in. Andere aantekeningen waren: ‘Slechts 30-50% van zaadcellen rijpt’. ‘Zondvloed’ nam een prominente plaats in, vrijwel helemaal bovenaan het papier. Rood omcirkeld was ‘291 generaties’. Dat sloeg op de leeftijd van de aarde. Die was 6.017 jaar oud; dat bleek overduidelijk wanneer je bij Genesis begon, en de leeftijden van de beschreven nazaten van Adam en Eva verrekende met de leeftijden waarop zij elk hun eigen nageslacht hadden gekregen. Die rekensom was al eens gemaakt door een Ierse priester, maar Kees had er wel enkele aanmerkingen op gehad. Met zijn eigen versie was Kees jaren geleden nog dichter bij de waarheid gekomen, vond hij.
Uiteindelijk kwamen alle gedachten van Kees bij elkaar, net zoals de pijlen op het grote vel papier. Het slotstuk van Kees’ berekening was even schokkend als verheffend: de kans dat al zijn voorouders elkaar niet alleen hadden ontmoet en met elkaar waren getrouwd, maar ook nog de leeftijd hadden bereikt om zich voort te planten en ook nog vruchtbaar bleken te zijn, was geslonken tot een vrijwel statistische onmogelijkheid. De kans dat Kees überhaupt kon bestaan, bleek na zijn grondige berekening kleiner te zijn dan 0,000000003%! Elke ramp op macroniveau had de kans op overleving van zijn voorouders stevig uitgedund; elk toeval op microniveau had de geboortes van juist die twee mensen in Kees’ genealogische lijn onwaarschijnlijk klein gemaakt. Als er in die lijn ook maar iemand was uitgevallen zou er van een volgende generatie geen sprake zijn geweest, laat staan van Kees, de laatste in rij. Zijn bestaan was historisch gezien uiterst onwaarschijnlijk. Vrijwel onmogelijk, eigenlijk. En toch: hij bestond.
Zoals alle kleurige lijnen achterop de wereldkaart bij elkaar kwamen tot één zwaartepunt, balden Kees’ gedachten zich samen tot één Grote Conclusie. De waarschijnlijkheid van zijn bestaan was te klein om toevallig te zijn. Er was meer aan de hand. Kees was iets, een kracht, een wezen, vele malen groter dan een mens zijn kon. Hij moest uitverkoren zijn. Hoe kon het anders, statistisch gezien? Een bestaan dat zo onwaarschijnlijk was, moést wel hogere betekenis hebben. Nu, voor het eerst, durfde hij toe te geven aan het gevoel het centrum van alles te zijn. Hij had het onbewust altijd wel zo gevoeld: zijn pijn, zijn hitte, zijn kou – die waren altijd veel intenser geweest dan de ervaringen van anderen.
De wereld was Zijn decor, Hij de hoofdrolspeler. Zijn ontslag was geen einde, maar een begin, realiseerde hij zich nu. Hij had een Taak. Wat die Taak was, dat was Hem nog niet helemaal duidelijk, maar dat zou zichzelf wel openbaren als Hij zich op straat zou begeven. Hij moest de mensen eerst maar eens duidelijk maken hoe nietszeggend ze allemaal waren, om de verhoudingen scherp te krijgen. Dit Inzicht was al groots geweest, het volgende Inzicht zou zich vanzelf wel aandienen. Kees zette zijn computer uit, schreed de trap af, richting nieuwe wereld.